ECLI:NL:GHAMS:2018:2497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
23-005937-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van lijfsdwang wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie

Op 6 maart 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot opheffing van lijfsdwang, ingediend door een verdachte die momenteel verblijft in Detentiecentrum Schiphol. De verzoeker had eerder de verplichting gekregen om een bedrag van € 41.256,80 aan de Staat te betalen, maar had hieraan niet voldaan. In oktober 2017 was verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang verleend, omdat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

De advocaat van de verzoeker voerde aan dat er geen sprake was van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht, en dat de verzoeker door zijn detentie niet in staat was om een betalingsregeling te treffen. De advocaat-generaal concludeerde echter tot afwijzing van het verzoek. Het hof oordeelde dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet had aangetoond dat hij in betalingsonmacht verkeerde.

Het hof benadrukte dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat de lijfsdwang zijn doel heeft gediend en dat hij alsnog aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Aangezien de verzoeker geen bewijsstukken had overgelegd die zijn stellingen onderbouwden, werd het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang afgewezen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
AV-nummer: 001659-17
rolnummer: 23-005937-08
datum uitspraak: 6 maart 2018
Beschikking gegeven naar aanleiding van een ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 577c, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1970,
thans verblijvende in Detentiecentrum Schiphol, te Badhoevedorp,
adres: [adres].
Procesgang
Dit gerechtshof heeft bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest van 1 april 2011 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan verzoeker de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 41.256,80.
Bij beschikking van dit hof van 20 oktober 2017 is verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 180 dagen verleend, aangezien de verzoeker op dat moment niet aan bovengenoemde betalingsverplichting had voldaan en niet aannemelijk was geworden dat hij op dat moment buiten staat was om aan die betalingsverplichting te voldoen.
Door verzoeker is vervolgens bij een op 30 november 2017 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577c, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, verzocht voornoemde lijfsdwang op te heffen, welk verzoek is aangevuld per e-mail van 13 december 2017 en per brief van 16 december 2017.
Het verzoek is door het hof in raadkamer op 20 februari 2018 in het openbaar behandeld. Daarbij zijn gehoord de verzoeker, zijn advocaat mr. O.R.R. Hetterscheidt, en de advocaat-generaal mr. M.W. Hemelaar.
Beoordeling van het verzoek
Het verzoekschrift is tijdig door verzoeker ter griffie van dit hof ingediend.
De advocaat van verzoeker heeft tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift betoogd dat lijfsdwang thans geen enkel doel dient nu er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Daar komt bij dat verzoeker tevergeefs doende is een betalingsregeling met het CJIB te treffen. De advocaat heeft daarnaast aangevoerd dat als verzoeker gedetineerd blijft, hij niet in staat kan worden gesteld om te voldoen aan zijn betalingsverplichting nu de medische situatie van verzoeker lijkt te verslechteren door detentie en hij wederom geheel arbeidsongeschikt zal raken. Voorts heeft verzoeker niet de beschikking over vermogen om aan de ontnemingsvordering te kunnen voldoen en moet hij zien rond te komen van een bijstandsuitkering. De advocaat heeft verzocht om opheffing van de lijfsdwang om verzoeker in staat te stellen inkomsten te genereren.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de lijfsdwang dient als pressiemiddel, met als doel een veroordeelde ertoe te bewegen (alsnog) aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het is aan een veroordeelde, die opheffing van de lijfsdwang verzoekt, om aannemelijk te maken dat de lijfsdwang wat hem betreft aan dat doel heeft beantwoord en dat hij mitsdien alsnog aan zijn betalingsverplichting zal voldoen, dan wel dat hij heeft aangetoond in betalingsonmacht te verkeren.
Weliswaar heeft verzoeker gesteld dat dit, wat hem betreft, het geval is, maar die stelling is door hem niet voldoende – met bewijsstukken – onderbouwd. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan het CJIB een adequaat betalingsvoorstel heeft gedaan en/of dat het CJIB op onredelijke gronden niet aan de totstandkoming van een betalingsregeling heeft meegewerkt. Het hof acht hierbij van belang dat verzoeker tot op heden geen, met bewijsstukken onderbouwde, inzage heeft verschaft in zijn financiële situatie, met name in zijn vermogenspositie. Zo had verzoeker bijvoorbeeld bankafschriften en/of aangiftes dan wel aanslagen van de Belastingdienst kunnen overleggen. Ook roept de niet nader gespecificeerde stelling van verzoeker dat hij voorafgaand aan zijn detentie een bedrag van € 700,00 aan pensionkosten, inclusief schoonmaakkosten, heeft betaald, vragen op ten aanzien van de wijze waarop verzoeker (verder) in zijn onderhoud heeft voorzien, in het licht van het feit dat verzoeker een bijstandsuitkering geniet, althans genoot.
Bij deze stand van zaken zal het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Hetgeen overigens namens verzoeker is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.

Beslissing

Het hof:
Wijst af het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang.
Deze beschikking is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2018.
Mrs. A.D.R.M. Boumans en A.M.P. Geelhoed zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.