Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslagen 2003 tot en met 2006 aldus dat de belasting van de gedeelten van de belastbare inkomens uit werk en woning in Nederland groot € 139.447 (2003), € 149.075 (2004), € 194.301 (2005) en € 153.515 (2006) wordt berekend naar het tabeltarief met een maximum van 10%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.174 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser voor deze zaken betaalde griffierecht van in totaal € 119 vergoedt.”
- verklaart de hoger beroepen ongegrond;
- verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de vergoeding van de proceskosten en de teruggave van het griffierecht;
- bevestigt de uitspraken op bezwaar,
- stelt de Inspecteur en de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) in de gelegenheid zich binnen vier weken na de verzending van de kopie van deze uitspraak uit te laten omtrent het verzoek van belanghebbende over de hiervoor bedoelde schadevergoeding.”
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het door belanghebbende gedane verzoek om schadevergoeding;
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met betrekking tot de voor de jaren 2003 tot en met 2006 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, met inachtneming van dit arrest,
- gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 115, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3342 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”
2.Feiten
= € 4.375
€ 52.500
€ 90.000
€ 118.314
Ik ben van huis uit financieel, juridisch en fiscaal specialist, met name op het gebied van het structureren, van koop en verkoop van ondernemingen. Ik heb mij op dit gebied aanvankelijk in dienst van Kluwer bewogen, sinds tien jaar ben ik als zelfstandige voor en met particuliere ondernemers”
6.3 Project [L BV] / [K BV] .
zo doen we het en anders niet”.
3.Uitspraken rechtbank en gerechtshof Den Haag
Over de [Z-transactie] :
4.Het verwijzingsarrest
5.Geschil na verwijzing
6.Beoordeling van het geschil
Dit besluit geeft nader inzicht in mijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen. De publicatie van het OESO-rapport ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’, de aanpassing van het commentaar bij artikel 7 van het OESO Modelverdrag in 2008 en de vaststelling van het nieuwe artikel 7 OESO Modelverdrag (inclusief commentaar) in juli 2010 zijn de aanleiding voor dit besluit. Doel van het besluit is om zoveel mogelijk duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Nederlandse belastingdienst tegen de winstallocatie van vaste inrichtingen aankijkt.
Hof:hierna ook PE Report 2008) gepubliceerd, dat in 2010 [
Hof:met het ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’ van 22 juli 2010; hierna ook: PE Report 2010] is aangepast. In dit rapport wordt beschreven hoe winsten aan vaste inrichtingen toegerekend dienen te worden. (…) Hoewel in het in 2008 geldende artikel 7 OMV de verwijzing naar de ‘functionally separate entity approach’ als zodanig in lid 2 is opgenomen, bleek vanuit ervaringen in de praktijk nadere uitleg noodzakelijk. Daarnaast zijn nieuwe inzichten inzake winstallocatie aan vaste inrichtingen in het rapport verwerkt. Uitgangspunt bij de winstallocatie in het PE-Report is de Authorised OECD Approach (AOA). Deze komt er kort gezegd op neer dat activa en risico′s worden gealloceerd aan de vaste inrichting op basis van de functie-analyse. (…) Het Nederlandse beleid is er in het verleden al op gericht geweest het arm’s-lengthbeginsel van toepassing te laten zijn bij de winstbepaling van vaste inrichtingen. Het land waar de vaste inrichting is gelegen mag de voordelen belasten voor zover deze aan de vaste inrichting kunnen worden toegerekend. De winst wordt toegerekend aan de vaste inrichting afhankelijk van de verrichte functies, de gebruikte activa en de gelopen risico’s. Daarbij dient te worden gehandeld alsof de vaste inrichting een afzonderlijke ongelieerde onderneming is. Dit wordt ook wel de ‘functionally separate entity approach’ genoemd. (…) Het Nederlandse beleid sluit aan bij de conclusies van het PE-Report. Ik onderschrijf de conclusies van het PE-Report en ik vind het een juiste invulling van de beginselen die ook aan het vóór juli 2010 geldende artikel 7 OMV ten grondslag hebben gelegen.
’de door belanghebbende in verband met de betaalde [L BV-rente] genoten winst moet worden toegerekend aan de vaste inrichting. In de verwijzingsprocedure dient daarom te worden vastgesteld hoe groot in concreto het deel van de door belanghebbende genoten winst is dat aan de door zijn vaste vertegenwoordiger gevormde vaste inrichting kan worden toegerekend; het verwijzingsarrest biedt volgens de inspecteur (met name gelet op de in het verwijzingsarrest gehanteerde terminologie ‘in hoeverre’) geen ruimte voor de door belanghebbende verdedigde conclusie dat in het geheel geen winst kan worden toegerekend aan de vaste inrichting.
Kamerstukken II2001/02, 28 259, nr. 3, blz. 35) zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij artikel 11, vierde lid, OESO-modelverdrag 1992/1997, is het OESO-commentaar bij artikel 11, vierde lid, OESO-Modelverdrag 1992/1997 van grote betekenis voor de uitleg van deze bepaling van het Verdrag (vgl. HR 2 september 1992, nr. 26.059, ECLI:NL:HR:1992:ZC5045, BNB 1992/379). Het OESO-commentaar (paragraaf 24 bij artikel 11 OESO-Modelverdrag 1992/1997) luidde:
Kamerstukken II2001/02, 28 259, nr. 3, blz. 26–27) zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij artikel 7, tweede lid, OESO-modelverdrag 1992/1997, is het OESO-commentaar bij artikel 7, tweede lid, OESO-Modelverdrag 1992/1997 van grote betekenis voor de uitleg van deze bepaling van het Verdrag. Het OESO-commentaar (paragraaf 11 bij artikel 7 OESO-Modelverdrag 1992/1997) luidde:
7.Proceskosten
8.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de jaren 2003 tot en met 2006, behoudens de beslissingen inzake de proceskostenvergoeding en het griffierecht;
- verklaart de beroepen inzake de jaren 2003 tot en met 2006 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de jaren 2003 tot en met 2006;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.205;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2004 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 351.482;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 379.731;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 385.799, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 3.381,75.