ECLI:NL:GHAMS:2018:2366

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
23-001997-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was veroordeeld voor het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de verweren van de verdachte, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en bewijsverweren, verworpen. De verdachte had in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in Den Helder ongeveer 434 hennepplanten geteeld en op 21 januari 2014 had hij 257 gram hennep in zijn woning aanwezig. Daarnaast had hij elektriciteit gestolen door middel van een illegale aansluiting. Het hof oordeelde dat de intrekking van de horecavergunning van de verdachte geen punitief karakter had en dat de vervolging door het openbaar ministerie ontvankelijk was. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren op. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001997-16
Datum uitspraak: 9 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-700522-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2017 en 23 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in de woning aan de [adres 1] ) (ongeveer) 434 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in de gemeente Den Helder, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in de woning aan de [adres 1] ), (ongeveer) 434 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in de gemeente Den Helder, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/ het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2:
hij op 21 januari 2014 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van 257 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota het hof verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren nu, kort en zakelijk weergegeven, gelet op het una-via beginsel, sprake is van dubbele bestraffing indien de verdachte voor hetzelfde feitencomplex naast de intrekking van zijn horecavergunning ook strafrechtelijk gesanctioneerd zou worden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op 28 maart 2014 heeft de burgemeester de horecavergunning van de verdachte ingetrokken omdat hij (een van) de voorwaarden van deze vergunning had geschonden. Met de politierechter is het hof van oordeel dat het intrekken van een horecavergunning geen punitief karakter heeft, als gevolg waarvan strafrechtelijke vervolging zou zijn uitgesloten. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.
Het hof neemt evenwel over de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen onder I, II, III, IV, V en VI en vult deze als volgt aan.
Een proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 19 augustus 2014 met nummer PL10HW-2013129132-4, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde dossierpagina 17 tot en met 20. Dit proces-verbaal houdt op pagina 19 in, voor zover van belang:
Bemonsteren en onderzoek hennepplanten:
Ik, [verbalisant 1] , heb uit ruimte 1 en 2 een monster van één van de aanwezige hennepplanten veiliggesteld en onderzocht. Gelet op geur en uiterlijk waren de planten in de kwekerij vermoedelijk van de soort Cannabis Sativa L., ook bekend onder de naam Hennep of Nederwiet. Een klein gedeelte van dit monster werd door mij getest met behulp van test 8 (Duquenois reagent) van de O.D.V. narcotica testset. Dit leverde de blauw/paarse verkleuring op van de in het testbuisje aanwezige vloeistof, een aanwijzing voor wat betreft de aanwezigheid van TetraHydroCannabinol (THC), zijnde de werkzame stof in cannabisplanten. THC is een stof die voorkomt in alle onderdelen van zowel de vrouwelijke als de mannelijke cannabisplant. Gezien het vorenstaande, met in het bijzonder de geur en het uiterlijk van de planten, alsmede de uitslag van de test, concludeer ik dat het onderzochte materiaal hennep is. Hennep of onderdelen daarvan, met uitzondering van de zaden, staat genoemd in lijst II van de Opiumwet.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota een bewijsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij door een derde, een huurder, is ingericht en geëxploiteerd en dat de in de kwekerij aangetroffen isolatieplaten weliswaar door de verdachte de woning zijn binnengebracht
- hetgeen door een buurvrouw is gezien - maar dat deze platen waren bestemd voor het bouwen van een extra koelcel voor zijn restaurant; hij is niet betrokken geweest bij de bouw met deze platen van de geïsoleerde ruimte die werd aangetroffen in de woning.
Tegen de achtergrond van de omstandigheid dat de door de verdachte genoemde huurder een niet-bestaand persoon blijkt te zijn, heeft de door hem aangeleverde huurovereenkomst geen enkele betekenis. Nu ook andere aanwijzingen ontbreken voor het bestaan van die huurder, is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte zelfs het begin van aannemelijkheid ontbeert. Voor het overige vindt het verweer van de verdediging zijn weerlegging in de door de politierechter en het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman, zoals met name gevoerd in de ontnemingszaak, inzake de wijze van bemonstering en het onderzoek aan de hennepplanten, welk verweer het hof begrijpt als een beroep op een vormverzuim in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en kennelijk door de verdediging ook beoogt in deze strafzaak te voeren, overweegt het hof als volgt. Nu de raadsman niet aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren duidelijk en gemotiveerd naar voren heeft gebracht waarom bewijsuitsluiting het rechtsgevolg zou moeten zijn van de werkwijze van de opsporingsambtenaren, is het hof in beginsel niet gehouden een met redenen omklede beslissing te geven. Overigens is het hof van oordeel dat geen sprake is van schending van enig recht van de verdachte, gelet op de in Opiumzaken gebruikelijke werkwijze van de politie zoals beschreven in het door het hof toegevoegde bewijsmiddel en overweegt daartoe als volgt.
De omstandigheid dat het voor het verrichten van een tegenonderzoek bestemd materiaal, in dit geval monsters dan wel de hennepkwekerij als zodanig, niet meer beschikbaar is, brengt niet mee dat de verkrijging van het bewijsmateriaal zoals vervat in het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 19 augustus 2014 (dossierpagina 17 tot en met 20) reeds op die grond als onrechtmatig moet worden beschouwd (vgl. HR 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1451).
Uit beide kweekruimtes zijn monsters genomen van één van de aanwezige hennepplanten en onderzocht. Een klein gedeelte van dit monster is getest met behulp van test 8 (Duquenois reagent) van de O.D.V. narcotica-testset. Dit leverde een blauw/paarse verkleuring op van de in het testbuisje aanwezige vloeistof, een aanwijzing voor wat betreft de aanwezigheid van TetraHydroCannabinol (THC), zijnde de werkzame stof in cannabisplanten.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in de gemeente Den Helder opzettelijk heeft geteeld in de woning aan de [adres 1] ongeveer 434 hennepplanten;
2:
hij op 21 januari 2014 in de gemeente Den Helder opzettelijk aanwezig heeft gehad in de woning aan de [adres 1] een hoeveelheid van 257 gram hennep.
3:
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014 in de gemeente Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van een hoeveelheid hennep in een woning die hij in eigendom had en aan de diefstal van stroom door middel van een illegale aansluiting. De verdachte heeft zich hierbij laten leiden door gemakkelijk eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de nadelige gevolgen van de hennepteelt voor omwonenden in het bijzonder en de samenleving in het algemeen, zoals overlast en schade, brandgevaar, verloedering en het ontstaan van andere vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan en is van oordeel dat de straffen zoals opgelegd door de politierechter, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), in dit geval passend en geboden zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 februari 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Kortenhorst en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2018.
Mr. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.