2.1.De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is hierbij aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Op 26 januari 2016 om 09.09 uur heeft verweerder aan de gemachtigde via e-mail bericht:
“Met dagtekening 3 februari 2016 is aan uw cliënt [eiser] een definitieve aanslag [ib/pvv] (…) 2013 opgelegd. Indien uw cliënt het met deze aanslag niet eens is, verzoek ik u schriftelijk een bezwaarschrift in te dienen”
2. Op 26 januari 2016 om 15.09 [Hof: kennelijk is bedoeld 15.59] uur heeft de gemachtigde per e-mail aan verweerder een kopie van de aanslag ib/pvv 2013 gevraagd:
“Gaarne ontvang ik een kopie van die aanslag en uw reactie”
3. Verweerder heeft hierop gereageerd met onder meer de mededeling:
“Ongeveer tien dagen voor de dagtekening op het aanslagbiljet ontvangt de belastingplichtige de aanslag in de brievenbus.
[X] zal dus inmiddels wel de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2013 in de bu[]s hebben”
4. In het bezwaarschrift [
het Hof leest:geschrift], gedagtekend 4 april 2016, is onder meer het volgende opgenomen:
“Namens cliënt wens ik bezwaar te maken tegen bovengenoemde aanslag. Omdat dit bezwaar te laat is verzoek ik om dit bezwaar ambtshalve te onderzoeken en uitspraak te doen in de vorm van een voor beroep vatbare beschikking.”
5. Verweerder heeft de brief van 4 april 2016 in behandeling genomen als een bezwaarschrift en als een verzoek om ambtshalve vermindering. Bij e-mailbericht van 3 mei 2016 heeft verweerder de gemachtigde een vooraankondiging gestuurd van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag en de gemachtigde tevens verzocht informatie in te sturen in het kader van het verzoek tot ambtshalve vermindering.
6. De uitspraak op bezwaar tegen de aanslag van 6 mei 2016 luidt onder meer als volgt:
“Op 6 april 2016 ontving de Belastingdienst uw brief waarin u namens [eiser] bezwaar maakt. (…).
Verlenging beslistermijn
[De Belastingdienst beslist (in principe) binnen zes weken op het door u ingediende bezwaarschrift. Op grond van artikel 7:10, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Belastingdienst de beslistermijn op een bezwaarschrift éénzijdig met ten hoogste zes weken verlengen.] De beslistermijn verleng ik daarom met zes weken tot 29 juni 2016.
(…)
Samenvatting van uw bezwaar
1. U bent van mening dat de inspecteur de (definitieve) aanslag (…) onjuist heeft vastgesteld;
2. U verzoekt om een bezwaarkostenvergoeding (…).
Beoordeling van uw bezwaar
Het bezwaarschrift is [dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb] niet tijdig ingediend.
(…)
Nu er in dit geval sprake is van een niet-ontvankelijk bezwaar (…) komt [eiser] niet voor een bezwaarkostenvergoeding in aanmerking. Bezwaarkostenvergoedingen worden alleen verleend bij tijdig ingediende bezwaarschriften.
(…)
Beslissing
a. Besluit dat uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk is (…).”
b. Besluit dat [eiser] niet in aanmerking komt voor een bezwaarkostenvergoeding.”
7. Op het verzoek tot ambtshalve vermindering heeft verweerder afwijzend beslist. Op het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder eveneens afwijzend beslist in een uitspraak op bezwaar. Eiser heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank ingeschreven op 12 december 2016 onder kenmerk 16/5601 en is thans niet aan de orde.”