Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante sub 1] ,
2. [appellante sub 2] ,
3. [appellante sub 3] ,
4. [appellante sub 4] ,
,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van erfgenamen in een procedure tot vaderschapsvaststelling. De appellanten, erfgenamen van de overleden man, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2017, waarin het ouderschap van de man ten aanzien van de geïntimeerden werd vastgesteld. De vraag die centraal stond was of de appellanten als belanghebbenden konden worden aangemerkt in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Het hof overwoog dat volgens het Procesreglement overige zaken, de afstammelingen van de man als belanghebbenden worden aangemerkt, en dat de weduwe van de man, appellante sub 1, geen zelfstandig belang had in deze procedure. Het hof concludeerde dat appellante sub 1 niet-ontvankelijk was in haar verzoek, terwijl de andere appellanten, als afstammelingen van de man, ontvankelijk werden verklaard in hun hoger beroep. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de definitie van belanghebbenden in het personen- en familierecht en de rol van erfgenamen in dergelijke procedures.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt wie als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in zaken die betrekking hebben op het vaderschap en de rechten van erfgenamen in hoger beroep.