ECLI:NL:GHAMS:2018:2151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
13-703029-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking inzake verlenging van de voorlopige hechtenis en schorsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2018 een herstelbeschikking gegeven naar aanleiding van een eerder genomen beschikking over de verlenging van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, geboren in 1988 en momenteel verblijvende in het huis van bewaring Vught, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018, die de verlenging van zijn gevangenneming beval. Tijdens de behandeling in raadkamer op 28 juni 2018 werd vastgesteld dat er een kennelijke misslag was in de eerder genomen beschikking, waarbij het tijdstip van schorsing van de voorlopige hechtenis verkeerd was vermeld. Het hof heeft deze misslag hersteld en de beschikkingen verbeterd, zonder dat de verdachte in zijn rechten werd geschaad.

Het hof heeft de feiten en de rechtsgang in overweging genomen, inclusief de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2018, waarin het hoger beroep werd ingesteld. De advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord. De raadsman heeft een mondeling schorsingsverzoek gedaan, maar het hof heeft de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat de raadkamer van de rechtbank bevoegd was om de gevangenneming te bevelen en dat de verlenging van de voorlopige hechtenis voor de duur van 45 dagen gerechtvaardigd was. De raadsman had betoogd dat het bevel tot gevangenneming voor 60 dagen van kracht zou zijn, maar het hof volgde deze redenering niet. Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beschikking afgewezen en het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, met ingang van 2 juli 2018 om 14:00 uur, tot aan de uitspraak in de strafzaak.

Uitspraak

13/703029-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
HERSTELBESCHIKKING
naar aanleiding van de beschikking en de apart geminuteerde schorsingsbeschikking van 28 juni 2018, die zijn gegeven op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring Vught PPC te Vught,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018, voor zover houdende bevel tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn gevangenneming.

Kennelijke misslag

In de hiervoor genoemde beschikkingen van dit hof van 28 juni 2018 is sprake van een misslag. Als ingangstijdstip van de schorsing van de voorlopige hechtenis staat vermeld maandag 2 juli 2018 om 14:00 uur. Dit had moeten zijn
maandag 2 juli 2018 om 9:00 uur.
Het hof is van oordeel dat deze misslag dient te worden hersteld, in die zin dat de beschikkingen verbeterd moet worden gelezen als hiervoor bedoeld. De verdachte wordt hierdoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.

Beslissing

Het hof:
hersteltde beschikkingen van 28 juni 2018 in de zin als hiervoor is vermeld.
Deze herstelbeschikking is gegeven op 29 juni 2018 in raadkamer van dit hof door:
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. P.F.E. Geerlings en A.M.P. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande herstelbeschikking kennis van de verdachte.
Amsterdam, 29 juni 2018,
de advocaat-generaal
13/703029-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring Vught PPC te Vught,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018, voor zover houdende bevel tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn gevangenneming.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
5 juni 2018, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door mr. P.J. Verbeek, kantoorgenoot van de raadsman van de verdachte, mr. W. van Vliet.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsman namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust.
Ter terechtzitting van 20 december 2017 is de gevangenneming van de verdachte bevolen, met onmiddellijke schorsing daarvan. Voor zover hier van belang heeft de raadkamer van de rechtbank op 14 mei 2018 de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de duur van het bevel gevangenneming beperkt tot 28 dagen onder verwijzing naar artikel 67a, derde lid, Sv. Bij de behandeling in raadkamer heeft ook de officier van justitie gevraagd om beperking van de duur van het bevel gevangenneming. Desalniettemin heeft de officier van justitie in een later stadium alsnog de verlenging van de gevangenneming gevorderd.
Het hof begrijpt het standpunt van de raadsman zo dat hij meent dat de hiervoor geschetste gang van zaken in strijd is met een goede procesorde dan wel met de beginselen van een behoorlijke rechtspleging en dat daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot de verlenging van de gevangenneming. Het hof kan de raadsman in zoverre volgen dat de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient. Tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan dit echter niet leiden, nu het het openbaar ministerie vrij moet staan om bij wijziging van omstandigheden of inzicht alsnog de vraag of de voorlopige hechtenis verder moet voortduren aan de rechter moet kunnen voorleggen.
13/703029-17
Het hof heeft in een eerdere uitspraak van 22 juli 2015 (ongepubliceerd) het volgende bepaald:
“Ingevolge het bepaalde in artikel 65, tweede lid, Sv heeft de rechtbank, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, de bevoegdheid na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Dit artikelonderdeel schrijft niet voor dat de gevangenneming ter terechtzitting wordt bevolen. Daarom kan, als het onderzoek ter terechtzitting eenmaal is aangevangen, ook buiten de terechtzitting om een bevel tot gevangenneming worden gegeven. In dat geval zal de beslissing om de gevangenneming te bevelen krachtens het bepaalde in artikel 21 Sv door de raadkamer van de rechtbank genomen moeten worden. Het hof is dan ook van oordeel dat de raadkamer van de rechtbank Amsterdam bevoegd was de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van de raadslieden geen bespreking meer.”
Het hof is van oordeel dat hetzelfde geldt - mutatis mutandis - in het geval van de verlenging van de voorlopige hechtenis. Het bepaalde in artikel 66, derde lid, Sv staat daaraan niet in de weg. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat het daarin bepaalde ertoe strekt dat de voorlopige hechtenis niet vaker dan twee keer kan worden verlengd voordat de zaak ter zitting is aangebracht. De wet verbiedt niet verlenging van de voorlopige hechtenis na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting zolang de maximale termijn van het bevel gevangenneming nog niet is verlopen, en zoals in dit geval, de duur van de gevangenneming in een eerder stadium is beperkt.
Het hof verenigt zich met de inhoud van de beschikking waarvan beroep waar het de verlenging van de gevangenneming betreft voor de duur van 45 dagen. De raadsman heeft nog betoogd dat het bevel gevangenneming gegeven ter terechtzitting van 20 december 2017 op grond van het bepaalde in artikel 66, tweede lid, Sv gedurende 60 dagen na 20 december 2017 van kracht zou zijn. Het hof volgt de raadsman hierin niet. Artikel 66, tweede lid, Sv bepaalt dat een bevel gevangenneming gegeven op de terechtzitting 60 dagen na de dag van de einduitspraak van kracht blijft. Van een einduitspraak is in dit geval geen sprake geweest. Daarom geldt de hoofdregel van artikel 66, eerste lid, Sv dat het bevel van kracht is voor een termijn van ten hoogste 90 dagen.
Gelet op de specifieke aspecten van deze zaak is het hof van oordeel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv zich thans niet voordoet.
Het hof ziet echter wel termen om de voorlopige hechtenis te schorsen onder nader vast te stellen voorwaarden.

13.703029-17

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
SCHORST het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van maandag
2 juli 2018 om 14:00 uur tot aan de uitspraak in de strafzaak, welke beslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Deze beschikking is gegeven op 28 juni 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. P.F.E. Geerlings en A.M.P. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 28 juni 2018,
de advocaat-generaal