In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van heroïne in Nederland op 4 juli 2017 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het vervoeren van een hoeveelheid heroïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 14 maart en 6 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van zijn koffer, waarin de heroïne was aangetroffen. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de heroïne in de koffer, die hij van een vriend had gekregen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte, gezien zijn wisselende verklaringen en de omstandigheden van de zaak, verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het invoeren van bijna 7,5 kilogram heroïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de samenleving met zich meebrengt.