ECLI:NL:GHAMS:2018:2070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
23-003951-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van heroïne via Schiphol en de verantwoordelijkheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van heroïne in Nederland op 4 juli 2017 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het vervoeren van een hoeveelheid heroïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 14 maart en 6 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van zijn koffer, waarin de heroïne was aangetroffen. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de heroïne in de koffer, die hij van een vriend had gekregen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte, gezien zijn wisselende verklaringen en de omstandigheden van de zaak, verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het invoeren van bijna 7,5 kilogram heroïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de samenleving met zich meebrengt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003951-17
datum uitspraak: 20 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-122573-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2018 en 6 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte wist dat er verdovende middelen in de bolletjes zaten die hij in zijn lichaam heeft meegevoerd, maar dat hij niet wist dat er heroïne in zijn koffer zat. Dat heeft de verdachte vanaf het begin verklaard. In deze zaak kan de verdachte volgens de raadsman, gelet op het navolgende, niet verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van zijn koffer.
Uit het ontvangstbewijs teruggave goederen van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat de koffer 20 kilogram woog toen de verdachte de koffer incheckte. Bij aankomst op Schiphol bleek de koffer echter 26,95 kilogram te wegen. Het verschil is nagenoeg gelijk aan de hoeveelheid heroïne die in de koffer is aangetroffen. Het kan dus heel goed zijn dat een ander de heroïne, buiten medeweten van de verdachte, in de koffer van de verdachte heeft gedaan, aldus de raadsman.
De raadsman heeft er voorts op gewezen dat in het dossier de ene keer melding wordt gemaakt van een bruine koffer en de andere keer van een grijze koffer, maar dat het uit de foto’s uit het dossier om een zwarte koffer lijkt te gaan. Bovendien valt het volgens de raadsman op dat de verdachte zijn koffer in Lahore heeft ingecheckt voor een vlucht naar Amsterdam, maar dat op het bagagelabel AUH (Abu Dhabi) staat. Dat is volgens de raadsman vreemd, want de verdachte heeft zijn koffer in Lahore ingecheckt en niet in Abu Dhabi.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de invoer van heroïne in de koffer en alleen dient te worden veroordeeld voor de hoeveelheid verdovende middelen die in de bolletjes zijn aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de koffer met de daarin aangetroffen verdovende middelen. Bij het afleggen van zijn verklaring op 5 juli 2017 (dossierparagraaf 1.4) is de verdachte bijgestaan door een advocaat en was een tolk aanwezig. De verdachte heeft toen verklaard dat hij de tolk goed begreep en verstond. Tijdens dat verhoor (blad 6) heeft de verdachte verklaard dat hij de koffer had gekregen van een vriend/goede kennis in Pakistan en dat hij hem een gunst verleende. Volgens de verdachte zat er kleding in voor Pakistaanse vrouwen. Hij heeft deze koffer voor de vriend meegenomen. Bij aankomst in Spanje zou iemand worden gebeld die de koffer bij hem zou ophalen. Die verklaring heeft de verdachte op 6 juli 2017 ten overstaan van de rechter-commissaris nagenoeg herhaald. Aldaar heeft hij, in aanwezigheid van zijn raadsman en bijgestaan door een tolk, verklaard dat in Pakistan een kennis van hem een koffer aan hem heeft gegeven die hij aan iemand in Barcelona moest afgeven en dat hij alleen kleding in die koffer heeft gezien. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat op de koffer twee tags zaten, die ergens zijn omgewisseld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de koffer niet van hem was. Dit acht het hof ongeloofwaardig, mede bezien in het licht van verdachte’s eigen – hiervoor aangehaalde – verklaringen.
Het hof overweegt verder dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die vliegtuigbagage met zich voert met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was of behoorde te zijn, maar die bijzondere omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor. De raadsman heeft aangevoerd dat de koffer bij het inchecken 20 kilogram woog en bij aankomst op Schiphol 26,95 kilogram woog. Voor dat eerste heeft de raadsman verwezen naar het ontvangstbewijs teruggave goederen waar op pagina 1 onderaan staat dat aan de verdachte 1 stuk bagage is afgegeven van 20 kilogram. Dat laatste betekent echter niet dat de koffer met een inhoud van 20 kilogram is ingecheckt, maar dat de koffer met een totaalgewicht van 26,95 kilogram zonder de verdovende middelen (circa 6,5 kilogram), dus met een gewicht van ongeveer 20 kilogram, aan de verdachte is teruggegeven. Dat verweer van de verdediging faalt derhalve.
Welke kleur de koffer had is niet relevant, omdat het in het dossier telkens gaat om de koffer waarvan het bagagelabel hetzelfde nummer had als de bij de verdachte aangetroffen claimtag. Nu er sprake is van slechts één op die koffer bevestigde bagagelabel en slechts één bij de verdachte aangetroffen claimtag, staat daarmee vast dat het gaat om de koffer die de verdachte met zich voerde.
Verdachte heeft bekend in Pakistan bolletjes verdovende middelen te hebben geslikt en geduwd en deze naar Nederland te hebben vervoerd. Nu verdachte op deze zelfde reis een zware koffer heeft aangenomen van een goede kennis en die koffer heeft meegenomen naar Nederland, heeft hij naar het oordeel van het hof op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook in die koffer zich verdovende middelen zouden bevinden.
Het voorgaande betekent dat er in casu geen sprake is van een uitzonderingssituatie en de verdachte derhalve bekend behoorde te zijn met en verantwoordelijk wordt gehouden voor de inhoud van de door hem meegevoerde bagage. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van bijna 7,5 kilogram van een materiaal bevattende heroïne. Gelet op de hoeveelheid moet de heroïne bestemd zijn geweest voor de handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 mei 2018 is hij niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd aan first offenders die een dergelijke hoeveelheid harddrugs invoeren. Die hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 40 tot 42 maanden genoemd. Het hof neemt deze bandbreedte tot uitgangspunt. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn echter bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte die aanleiding geven om hiervan in het voordeel van de verdachte af te wijken aannemelijk geworden. In dit licht acht het hof, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. S. Clement en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2018.
mr. S. Clement en mr. A.M. Ruige zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.