Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
–voor zover hier van belang – ouder van:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil betreffende de minderjarige kinderen [kind a], [kind b] en [kind c]. De moeder, die thans in Marokko verblijft, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam van 28 november 2017, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder betoogde dat de Nederlandse rechter zich ten onrechte bevoegd had verklaard, aangezien de kinderen op het moment van indiening van het verzoek al geruime tijd in Marokko verbleven en daar hun gewone verblijfplaats hadden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de nationaliteit van de kinderen, hun verblijf in Marokko en de sociale en familiale banden die zij daar hebben. Het hof concludeerde dat de gewone verblijfplaats van de kinderen op het moment van indiening van het verzoek in Marokko lag, en dat de Nederlandse rechter derhalve onbevoegd was om van het verzoek kennis te nemen. De bestreden beschikking is vernietigd en het hof heeft bepaald dat de Marokkaanse rechter bevoegd is. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van internationaal privaatrecht in zaken van kinderbescherming, waarbij de verblijfplaats van kinderen en de betrokkenheid van verschillende rechtsstelsels cruciaal zijn.