Niet in geschil is dat [appellant sub 2] de concept betalingsinstructie van 10 maart 2005 heeft opgesteld en de e-mail van 15 maart 2005 aan Flying Group heeft verzonden, welke stukken (wat betreft het aandeel van Dijk ) de basis vormden voor de definitieve volmacht met betalingsinstructies van 17 maart 2005.
Op dat moment verkeerden een aantal van de Kooilust vennootschappen, waaronder de mede-aandeelhouder van Renting , Kooilust Investments, in staat van faillissement. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat Banning c.s. Dijk en Renting hebben geadviseerd om de opbrengst van het vliegtuig niet naar eigen rekeningen van Dijk en Renting , maar naar een rekening van KIC, over te boeken. Uit de fax van mr. Hendriks van 17 december 2004 blijkt weliswaar dat Banning reeds voor de verkoop van het vliegtuig in januari 2005 is geconsulteerd, maar dat Banning c.s. hebben geadviseerd over de uiteindelijke bestemming van de (restant) verkoopopbrengst blijkt hieruit niet.
[A] heeft als getuige verklaard dat hij met [appellant sub 2] contact heeft gehad over het vliegtuig, dat hij met hem heeft besproken of het vliegtuig in het faillissement viel omdat hij het vliegtuig wilde verkopen en dat volgens [appellant sub 2] het vliegtuig niet in het faillissement viel. [A] heeft weliswaar eveneens verklaard dat [appellant sub 2] alle contracten heeft gemaakt, maar het hof is niet gebleken van door Banning c.s. opgestelde contracten. In zijn schriftelijke verklaring van 8 juli 2013 (gehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 oktober 2013) heeft [A] verklaard dat de verkoopopbrengst van het vliegtuig terecht kwam in KIC, dat KIC grote zaken deed met onder andere UBS en handelde in inflatieproducten. Dat het Banning c.s. zijn geweest die hebben geadviseerd om de restantopbrengst van de verkoop van het vliegtuig naar KIC over te maken, blijkt uit de verklaringen van [A] niet voldoende.
Ook uit de verklaring die [X] als getuige heeft afgelegd, volgt zulks niet. [X] heeft als getuige verklaard dat [A] met een document kwam dat hij moest tekenen, dat hij op basis van dit document wist dat het geld naar Zwitserland ging en dat [A] hem dit ook had verteld. Hij heeft [A] toen gevraagd of uit de opbrengst niet de lening van Kooilust Investments moest worden betaald, maar dat hoefde volgens [A] niet omdat die lening pas in 2008 hoefde te worden afgelost. Hij heeft [A] ook gevraagd of het geld niet eerst in de Belgische vennootschappen terecht moest komen, maar dat was volgens [A] niet nodig. Banning had het allemaal onderzocht en hierover geadviseerd en hij kon met een gerust hart tekenen. Op een vraag van mr. Van Hees heeft [X] voorts geantwoord dat het geld weliswaar rechtstreeks van de escrow-agent naar KIC ging, maar dat de Belgische vennootschappen een vordering kregen op KIC en het geld dus niet weg was. Er kwam een vordering op KIC in de boeken van de Belgische vennootschappen. De titel voor de betaling aan KIC was een investering van de Belgische vennootschappen ter uitvoering van de inflation exchange contracten. Aldus de getuigenverklaring van [X] .
Uit de getuigenverklaring van [X] blijkt niet dat Banning c.s. hebben geadviseerd om de restantverkoopopbrengst niet naar Dijk en Renting , maar naar KIC over te maken.
De verklaring van [A] dat “volgens [appellant sub 2] het vliegtuig niet in het faillissement viel” en de verklaring van [X] dat “Banning het allemaal had onderzocht” kan er ook op duiden dat, zoals Banning c.s. hebben betoogd, [appellant sub 2] gezien de financiële problemen bij (indirecte) aandeelhouders van Renting heeft onderzocht of het Renting vrijstond haar aandeel in de economische eigendom van het vliegtuig te verkopen.
Uit de overige getuigenverklaringen, afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd met de verklaringen van [A] en [X] , kan evenmin worden afgeleid dat Banning c.s. hebben geadviseerd om de restantverkoopopbrengst niet naar Dijk en Renting , maar naar KIC over te maken. Ook uit de overige stellingen van Curatoren volgt niet in voldoende mate een verdergaande betrokkenheid van Banning c.s. bij de betaling aan KIC. Banning c.s. hebben een verklaring gegeven voor het ter beschikking stellen van de kantoor credit card (de trustee wilde zekerheid voor haar eigen kosten en Dijk en Renting beschikten niet over credit cards). Ook overigens is dit gegeven onvoldoende om tot een grotere betrokkenheid van Banning c.s. te concluderen.
Dit geldt ook voor de declaratie van Banning van 14 april 2005 ad € 6.102,01 incl. btw.
Het hof houdt het er gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, op dat de concept betalingsinstructie van 10 maart 2005 en de e-mail van 15 maart 2005 aan Flying Group overeenkomstig de instructies van zijn cliënten Dijk en Renting door [appellant sub 2] zijn opgesteld. Dit wordt ondersteund door de e-mailwisseling op 15 maart 2005 (zie 2.16 en 2.17). Uiteindelijk heeft [X] namens Dijk en Renting de definitieve volmacht met betalingsinstructies van 17 maart 2005 ondertekend.
Niet is gebleken, en de Curatoren hebben dit ook niet gesteld, dat Dijk en Renting niet bevoegd waren tot verkoop van hun eigendomsrechten in het vliegtuig en tot het geven van de betalingsinstructie.
Anders dan in HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406, waarin is geoordeeld dat de betrokken advocaat de bestuurder van de vennootschap had moeten waarschuwen voor de risico’s verbonden aan het doen van betalingen nadat het besluit om op eigen aangifte het faillissement van de vennootschap aan te vragen al was genomen, kan niet zonder meer worden gezegd dat Banning c.s. hun cliënten Dijk en Renting (nog daargelaten dat Banning c.s. enige betrokkenheid bij het betalen van het aandeel van Renting in de restant verkoopopbrengst aan KIC betwisten) hadden moeten waarschuwen voor de risico’s verbonden aan het overboeken van de restantopbrengst naar de rekening van een in Zwitserland gevestigde, aan de groep gelieerde vennootschap met dezelfde bestuurder als Dijk en Renting . Dijk en Renting moeten immers worden geacht zelf te hebben geweten dat zij door de overboeking naar KIC niet meer direct over de restant verkoopopbrengst zouden kunnen beschikken, maar dat zij hoogstens een vordering op KIC zouden verkrijgen. Dat Dijk en Renting dit wisten of redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen blijkt ook uit de getuigenverklaring van [X] dat de Belgische vennootschappen (na de betaling aan KIC) een vordering kregen op KIC. Evenmin kan worden volgehouden dat Banning c.s., in relatie tot hun cliënten Dijk en Renting , hadden moeten onderzoeken wat de grondslag was voor de overboeking van de restant verkoopopbrengst naar KIC. Daarvoor is redengevend dat KIC een aan de cliënten Dijk en Renting gelieerde vennootschap was en KIC dezelfde bestuurder had als Dijk en Renting ( [X] ). Dat openstaande declaraties van Banning uit de verkoopopbrengst zouden worden voldaan (Banning c.s. hebben betwist dat zij daaromtrent wetenschap hadden), brengt nog niet met zich dat Banning c.s. hun cliënten onrechtmatig hebben geadviseerd of in die advisering toerekenbaar tekort zijn geschoten. De slotsom is dat er onvoldoende grond is om te kunnen oordelen dat Banning c.s. onrechtmatig hebben gehandeld (of toerekenbaar tekort zijn geschoten) jegens hun cliënten Dijk en Renting .