3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
9. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, worden als specifieke zorgkosten aangemerkt uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer.
Eiseres claimt in haar aangifte een aftrek van € 28 in verband met reiskosten naar de tandarts alsmede € 25 reiskosten naar andere medisch specialisten. Eiseres heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van deze ritten, zoals declaratiestaten van de verzekering waaruit in elk geval is af te leiden dát de bezoeken hebben plaats gevonden en waar de medicus is gevestigd. Op die grond heeft verweerder deze kosten terecht niet in aftrek toegestaan.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder deze aftrek in bezwaar heeft geschrapt omdat eiseres geen auto zou hebben en in beroep heeft erkend dat eiseres over een auto beschikt maar de aftrek heeft geweigerd omdat de kosten niet aannemelijk zijn geworden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het verweerder niet is toegestaan om in de beroepsfase andere argumenten ten grondslag te leggen aan de afwijzing van een aftrekpost, omdat geen rechtsregel zich daartegen verzet.
Aftrek kleding en beddengoed
10. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit worden gedaan voor:
(…)
d. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;”
Artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 (tekst 2014) luidt als volgt:
“1. Uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden in aanmerking genomen tot een bedrag van € 310 dan wel, […] indien:
a. de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 van de wet die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort;
b. de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.”
11. De rechtbank overweegt dat de onderhavige aftrek is bedoeld voor ziektes die structureel extra kosten voor kleding en beddengoed met zich brengen, zoals incontinentie, motorische handicaps, spierziekten en huidziekten. De - ongedateerde - verklaring van de huisarts, enkel voorzien van een stempel, waarin louter staat vermeld dat de dochter nog wel eens in bed plast, is ontoereikend ter onderbouwing van deze aftrek. Uit deze verklaring kan immers niet worden afgeleid dat het betreffende kind in 2014 leed aan een ziekte die tenminste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren en die leidt tot bedplassen op deze leeftijd. In de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 februari 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:277, is geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat bedplassen op vijfjarige leeftijd als ziekte moet worden gekwalificeerd. Anders dan eiseres stelt, volgt uit deze uitspraak niet dat kinderen ouder dan vijf jaar die nog in bed plassen per definitie aan een ziekte lijden op basis waarvan de onderhavige aftrek moet worden verleend. De rechtbank benadrukt dat bedplassen een symptoom is waaraan een ziekte ten grondslag kan liggen, welke ziekte middels een medische verklaring aannemelijk moet zijn gemaakt, om met succes aanspraak te kunnen maken op deze aftrekpost. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder de in geding zijnde aftrek terecht niet heeft toegestaan.”