ECLI:NL:GHAMS:2018:1906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
200.227.998/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over zorgvuldigheidsverplichtingen bij akten van aandelenlevering

In deze zaak heeft klaagster, een aandeelhouder van [B.V.1], een klacht ingediend tegen notaris [naam] wegens vermeende schending van zorgvuldigheidsverplichtingen bij het passeren van akten voor de levering van aandelen. Klaagster stelt dat de notaris op de hoogte was van frauduleuze handelingen door [Y], die als bestuurder van [B.V.1] optrad, en dat de notaris had moeten verifiëren of er een geldig overnamecontract was. Klaagster wijst op de lage koopsom van één euro voor de aandelen, wat volgens haar aanleiding had moeten zijn voor nader onderzoek. De notaris heeft echter betoogd dat zij zich heeft gebaseerd op de informatie uit het handelsregister en dat er geen concrete aanwijzingen waren om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.

Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard en klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar nieuwe klacht in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de notaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de bevoegdheid van [Y] en dat er geen reden was om aan de geldigheid van de akten te twijfelen. De beslissing van de kamer voor het notariaat is bevestigd, waarbij het hof concludeert dat de notaris niet in gebreke is gebleven en dat de klachten van klaagster niet kunnen slagen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.227.998/01 NOT
nummer eerste aanleg : 17-31
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 juni 2018
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats 1] ,
appellante,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P. Wanders, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 23 november 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:TNORDHA:2017:24). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
Klaagster heeft op 12 december 2017 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ingediend.
1.3.
De notaris heeft op 22 januari 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2018. Klaagster, vergezeld van de heer [naam] , en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; beklaagde aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.2.1.
Op 2 oktober 2013 zijn [B.V.1] , [B.V.2] en [B.V.3] opgericht. [B.V.1] was enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V.2] en [B.V.3] . De heer [naam] (hierna: [X] ), zijnde de toenmalige partner van klaagster, was enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V.1] .
3.2.2.
[B.V.2] was eigenaar van het zwembad aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: het zwembad). Het zwembad is op 3 oktober 2013 gekocht van de gemeente [naam] (hierna: de gemeente) voor een koopsom van € 226.000; in de koopovereenkomst is een eerste recht van (terug)koop opgenomen ten behoeve van de gemeente. [B.V.2] exploiteerde het zwembad door het te verhuren aan derden, onder wie de gemeente.
3.2.3.
Op 1 september 2014 is klaagster enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V.1] geworden en daarmee indirect enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V.2] en [B.V.3] . Na enige tijd was sprake van een schuld van € 110.000,- wegens achterstallige energierekeningen.
3.2.4.
Begin 2015 is de heer [naam] (hierna: [Y] ), zijnde de echtgenoot van een vriendin van klaagster, op verzoek van klaagster hulp en bijstand gaan verlenen bij onder meer het op orde brengen van en het voeren van de administratie. Tevens heeft klaagster toen aan [Y] een machtiging verleend om namens [B.V.2] en [B.V.3] onderhandelingen te voeren met de gemeente over - onder meer - de aan de gemeente verschuldigde energiebedragen en de perikelen rondom (de exploitatie van) het zwembad.
3.2.5.
Op 6 februari 2015 hebben klaagster als aandeelhouder en bestuurder van [B.V.1] en [Y] een “overeenkomst tot vestigen optierecht aandelen” in [B.V.2] gesloten.
3.2.6.
Bij brief van 19 maart 2015 heeft de gemeente [B.V.1] tot 1 april 2015 in de gelegenheid gesteld om de met de gemeente gemaakte afspraken ter zake van - onder meer - de achterstallige energiebedragen over 2014 en 2015 na te komen, onder aankondiging van opzegging van het energiecontract, dat inmiddels op naam van de gemeente stond, en het direct opeisen van de vorderingen van de gemeente van ongeveer € 100.000,-.
3.2.7.
Op 27 maart 2015 heeft de notaris twee akten gepasseerd, waarbij [B.V.1] , vertegenwoordigd door [Y] , de aandelen van [B.V.2] onderscheidenlijk [B.V.3] voor een koopprijs van telkens één euro heeft geleverd aan [X] . Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) van 25 maart 2015 blijkt dat klaagster toen enig aandeelhouder was en [Y] alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V.1] was.
3.2.8.
Op 2 april 2015 heeft de notaris een akte gepasseerd, waarbij [X] de aandelen van [B.V.2] voor een koopprijs van één euro heeft geleverd aan [Y] en diens echtgenote. Tevens heeft de notaris op 2 april 2015 een akte gepasseerd, waarbij [X] vijftig aandelen van [naam] B.V. (voorheen: [B.V.3] ) voor een koopprijs van vijftig eurocent heeft geleverd aan [Y] . In een Overzicht van opgave voor [B.V.2] respectievelijk [B.V.3] van 31 maart 2015 is vermeld dat [X] per 27 maart 2015 enig aandeelhouder en [Y] per 31 maart 2015 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V.2] was en dat [X] per 27 maart 2015 enig aandeelhouder en per 31 maart 2015 alleen/zelfstandig bestuurder van [B.V.3] was.
3.2.9.
Bij vonnis van 12 oktober 2016, verbeterd op 9 november 2016, heeft de rechtbank [naam] – voor zover thans van belang – voor recht verklaard dat [Y] niet bevoegd was [B.V.1] te vertegenwoordigen en de aandelen van [B.V.2] te vervreemden, dat klaagster de bestuurder en 100% aandeelhouder is van [B.V.1] en dat [B.V.1] de aandeelhouder en bestuurder is van [B.V.2] , met veroordeling van [Y] tot vergoeding van de schade die [B.V.1] heeft geleden als gevolg van de verkoop van de aandelen [B.V.2] zonder daartoe bevoegd te zijn. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat zij bij de voorbereiding en het passeren van de akten de op haar als notaris rustende zorgvuldigheidsverplichtingen heeft geschonden. Hiertoe voert zij het volgende aan:
de notaris is telefonisch en per e‑mail door klaagster gewaarschuwd voor frauduleus handelen door [Y] , maar zij heeft niettemin meerdere akten levering van aandelen gepasseerd;
de notaris had klaagster, als zijnde enig aandeelhouder van [B.V.1] , moeten vragen of er een door klaagster ondertekend overnamecontract was;
de koopsom van één euro had de notaris ertoe moeten leiden nader onderzoek te doen. Er werd immers een dochtervennootschap verkocht, waarin een zwembad zat met een taxatiewaarde (in 2015) van € 1.200.000,-, terwijl hierop een hypotheek van slechts € 380.000,- rustte. Door dit niet te doen, heeft de notaris meermaals bepalingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: WWFT) overtreden.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Waarschuwing
6.1.1.
Voor zover klaagster zich beroept op een door haar op 29 maart 2015 aan het kantoor van de notaris gezonden e-mailbericht, waarin zij de notaris waarschuwt voor frauduleuze handelingen door [Y] , acht het hof, evenals de kamer, voldoende aannemelijk geworden dat dit bericht de notaris niet heeft bereikt. Uit het door klaagster in het geding gebrachte e‑mailbericht ( [e-mailadres] ) blijkt immers dat dit niet naar het juiste e‑mailadres ( [e-mailadres] ) is gezonden.
6.1.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij de notaris telefonisch heeft gewaarschuwd, heeft klaagster in hoger beroep een op 1 april 2015 aan de notaris gezonden e‑mailbericht in het geding gebracht.
“Zeer geachte mevrouw [notaris] ,
Zoals zojuist telefonisch met u besproken doe ik u hierbij naam en telefoonnummer toekomen van mijn contactpersoon bij [notariskantoor] te [plaats 1] . (…)”
6.1.3.
De notaris betwist dat zijzelf toen of daarvoor telefonisch contact heeft gehad met klaagster. Zij voert verder aan dat de aandelentransacties op 1 april 2015 reeds hadden plaatsgevonden, te weten beide op 27 maart 2015. Zij heeft pas later begrepen dat volgens klaagster sprake was van frauduleus handelen door [Y] .
6.1.4.
Daargelaten of klaagster op 1 april 2015 telefonisch met de notaris heeft gesproken en/of de notaris heeft gewaarschuwd voor frauduleus handelen door [Y] , de akten houdende de aandelentransacties inzake [B.V.3] en [B.V.2] van [B.V.1] naar [X] waren reeds op 27 maart 2015 gepasseerd zodat een waarschuwing op 1 april 2015 te laat is geweest. Ten aanzien van de overige gestelde telefonische contacten van voor 1 april 2015, die worden betwist door de notaris, is geen bewijs bijgebracht, zodat die niet aannemelijk zijn geworden. De klacht is derhalve in zoverre ongegrond.
Onderzoek naar bevoegdheid
6.2.1.
Klaagster stelt in dit verband dat het formulier “Inschrijving functionaris voor een rechtspersoon” van de KvK betreffende de inschrijving van [Y] als bestuurder van [B.V.1] per 16 februari 2015, en de optieovereenkomst, die door de notaris in eerste aanleg zijn overgelegd, zijn vervalst. De notaris had volgens klaagster kunnen en moeten zien dat sprake was van vervalste stukken en dus moeten althans kunnen weten dat klaagster nog steeds bestuurder van [B.V.1] was ten tijde van de overdracht van de aandelen van [B.V.3] en [B.V.2] door [B.V.1] aan [X] op 27 maart 2015.
6.2.2.
De notaris heeft als verweer aangevoerd dat niet vaststaat dat het inschrijvingsformulier van de KvK is vervalst. Daarnaast voert de notaris aan dat zij niet alleen is afgegaan op het door [Y] aan haar verstrekte inschrijvingsformulier, maar dat zij ook zelfstandig bij de KvK onderzoek heeft gedaan naar de bevoegdheid van [Y] . Uit het handelsregister van de KvK bleek dat [Y] enig bestuurder van [B.V.1] was en derhalve vertegenwoordigingsbevoegd was. Evenmin is volgens de notaris vast komen te staan dat het exemplaar van de optieovereenkomst, waarover zij voorafgaand aan de aandelentransacties beschikte en dat haar door [Y] ter hand was gesteld, is vervalst. Voor zover al sprake zou zijn van vervalste documenten, waarvoor zij geen enkele aanwijzing had, kon zij daar geen weet van hebben.
6.2.3.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de notaris is het hof van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat de notaris had moeten weten dat sprake is van door [Y] valselijk opgemaakte stukken. Voor zover het inschrijvingsformulier van de KvK en de optieovereenkomst al valselijk zouden zijn opgemaakt, kan de notaris niet worden verweten dat zij daarvan op de hoogte had moeten zijn. Uit het door de notaris in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister van de KvK van 25 maart 2015 blijkt dat [Y] sinds 17 februari 2015 alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V.1] was. De notaris had naar het oordeel van het hof dan ook geen, althans onvoldoende aanwijzingen dat [Y] ten tijde van de voorbereiding en het passeren van de akten levering van aandelen mogelijk niet alleen en zelfstandig bevoegd was [B.V.1] te vertegenwoordigen.
Dat de rechtbank [naam] in haar - op 9 november 2016 verbeterde - vonnis van 12 oktober 2016 heeft geoordeeld dat [Y] niet bevoegd was om [B.V.1] te vertegenwoordigen en de aandelen van [B.V.2] te vervreemden, doet aan het voorgaande niet af. Een notaris mag in beginsel vertrouwen op de informatie die is opgenomen in het uittreksel uit het handelsregister van de KvK waarin wordt vermeld wie de bestuurder van een rechtspersoon is en welke bevoegdheid deze heeft. Dit is slechts anders indien een concrete aanleiding bestaat om nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van de gegevens in het handelsregister. Gelet op het voorgaande bestond hiervoor ten tijde van de voorbereiding en het passeren van de akten geen concrete aanleiding.
Ook de door [Y] aan de notaris ter beschikking gestelde optieovereenkomst bevatte geen (voldoende) kenmerken om aan de juistheid ervan te twijfelen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris niet had hoeven vragen of er een door klaagster ondertekend overnamecontract was. De klacht is derhalve in zoverre eveneens ongegrond.
Voor zover klaagster in hoger beroep heeft aangeboden bewijs te leveren van haar stellingen, in het bijzonder door het horen van mr. [naam] en/of mr. [naam] als getuige, gaat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij, reeds omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.
6.2.4.
Aan de stellingen van klaagster ten aanzien van de akten van 2 april 2015 wordt voorbij gegaan, daar de notaris, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, ervan uit mocht gaan dat klaagster gezien de overdracht van de aandelen van [B.V.3] en [B.V.2] per 27 maart 2015 niet meer betrokken was bij deze vennootschappen. Hetzelfde geldt overigens voor de overdracht van het zwembad door [B.V.2] aan [Y] en zijn echtgenote op 4 december 2015. De kamer heeft hierover terecht geoordeeld dat dit punt te laat is aangedragen, zodat zij daarover niet kan oordelen. Hetzelfde geldt voor het hof, gelet op artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt. Klaagster zal daarom in deze nieuwe klacht niet‑ontvankelijk worden verklaard.
Koopsom
6.3.1.
Klaagster heeft aangevoerd dat de koopsom van één euro voor de aandelen [B.V.2] en [B.V.3] voor de notaris aanleiding had moeten zijn om nader onderzoek te doen. Tevens voert zij aan dat de door de notaris in het verweerschrift in eerste aanleg (onder randnummer 19) genoemde onderbouwing van een accountant ontbreekt. Ter zitting in hoger beroep heeft klaagster betwist dat sprake was van grote schulden. Volgens klaagster waren er, afgezien van de openstaande schuld aan de gemeente ter zake van achterstallige energiebetalingen, die volgens haar verklaring in hoger beroep € 17.000 bedroeg, geen schulden. De omzet bedroeg ongeveer € 400.000,- en van verlies was geen sprake.
6.3.2.
De notaris heeft hiertegenover gesteld dat zij het noodzakelijke onderzoek heeft verricht en dat de koopsom van één euro werd ondersteund door een verklaring van de accountant. Deze bevestigde de notaris telefonisch dat de totale schuldenlast van [B.V.2] ongeveer € 580.000,- bedroeg en dat het zwembad een vergelijkbare waarde vertegenwoordigde. Mede gelet op de precaire financiële situatie waarin [B.V.2] volgens een rapportage/evaluatie ten behoeve van een aandeelhoudersvergadering van 26 maart 2015 (bijlage 2 bij het verweerschrift in eerste aanleg) verkeerde en de WOZ‑waarde van het zwembad van € 501.000,- en de aankoopprijs van het zwembad van € 226.000 in 2013 achtte de notaris de koopsom van één euro plausibel. Zij betwist dat het zwembad in 2015 een taxatiewaarde van € 1.200.000,- had. Zij stelt dat verschillende schuldeisers, onder wie de gemeente blijkens haar brief van 19 maart 2015 (bijlage 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg), op het punt stonden hun schulden op te eisen en zij heeft in dat verband ook zelf contact opgenomen met de gemeente om dit te verifiëren. De totstandkoming van de koopprijs bij een aandelentransactie hoeft bovendien slechts marginaal te worden getoetst.
6.3.3.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de notaris ter zake van de gestelde schuldenlast van [B.V.2] is afgegaan op de telefonische mededeling van de accountant dat sprake was van een schuldenlast van circa € 580.000 bij [B.V.2] . Uit de brief van de gemeente van 19 maart 2015, die de notaris ter beschikking had, blijkt dat [B.V.1] een schuld had aan de gemeente van circa € 130.000, die kennelijk zag op [B.V.2] . Daarnaast had de notaris de beschikking over een rapportage/evaluatie ten behoeve van een aandeelhoudersvergadering van 26 maart 2015, waaruit deze schuld van [B.V.2] aan de gemeente ook blijkt alsmede een schuld van [B.V.3] aan [B.V.2] van € 46.450. Klaagster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat en waarom de notaris niet op deze gegevens zou mogen afgaan. Klaagster heeft zelf aangevoerd dat er sprake was van een hypothecaire geldlening van € 380.000, die dus ook ziet op [B.V.2] . Dat de waarde van het zwembad naar aanleiding van een taxatie in opdracht van de Rabobank volgens klaagster in 2015 € 1.200.000 bedroeg heeft klaagster niet door overlegging van het desbetreffende taxatierapport of andere relevante stukken onderbouwd. Dit bedrag is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te rijmen met de koopprijs van € 226.000 die [B.V.2] op 3 oktober 2013 voor het zwembad heeft voldaan. Dat de notaris onder deze omstandigheden van de WOZ-waarde van € 501.000 is uitgegaan, kan haar niet euvel worden geduid. De stelling van klaagster dat [B.V.3] een omzet had van € 400.000 en geen verlies leed is ook niet concreet en feitelijk onderbouwd, zodat deze niet in aanmerking kan worden genomen.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de notaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de redelijkheid van de koopsom van het aandeel in [B.V.2] respectievelijk [B.V.3] .
Slotsom
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat alle klachten falen. De beslissing van de kamer zal worden bevestigd.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven, omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet‑ontvankelijk in haar nieuwe klacht zoals weergegeven in ro. 6.2.4;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018 door de rolraadsheer.