ECLI:NL:GHAMS:2018:188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
23-003466-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkeersdelict na aanrijding met fietser door vuilniswagen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een beroepschauffeur van een vuilniswagen, was beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 6 december 2013, waarbij een 7-jarig meisje, [slachtoffer], om het leven kwam. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet verlenen van voorrang aan de fietser en het onvoorzichtig rijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval niet met voldoende zekerheid kon zien dat het slachtoffer zich in de dode hoek bevond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om dit te ondersteunen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, en ook van het meer subsidiair tenlastegelegde, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen omstandigheid was die zijn strafbaarheid uitsloot. De advocaat van de nabestaanden had verzocht om een schadevergoedingsmaatregel, maar dit was niet mogelijk gezien de vrijspraak van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003466-15
datum uitspraak: 22 januari 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-679019-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2017 en 8 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 6 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Ferdinand Bolstraat, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Ferdinand Bolstraat, komende uit de richting van de Rustenburgerstraat en gaande in de richting van het Cornelis Troostplein,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
- terwijl de breedtespiegel van de door verdachte bestuurde vrachtauto niet conform de wettelijke vereisten was afgesteld,
verdachte is, gekomen (ongeveer) ter hoogte van perceel 186 stil gaan staan - deels op de fietsstrook - zodat zijn collega één of meerdere vuilcontainer(s) kon legen en is, nadat hij een sein van deze collega had gekregen dat deze klaar was met zijn werkzaamheden, vooruit gaan rijden in de richting van het Cornelis Troostplein, verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich er niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat de rijbaan (direct) naast en/of (direct) voor de door hem bestuurde vrachtauto vrij was van (enig) verkeer, verdachte heeft vervolgens een fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die eveneens de Ferdinand Bolstraat bereed, komende uit de richting van de Rustenburgerstraat en gaande in de richting van het Cornelis Troostplein en die (direct) (links) naast en/of (vervolgens) (direct) voor de door verdachte bestuurde vrachtwagen reed, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan, verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken voor voornoemde fietser, verdachte is vervolgens over voornoemde [slachtoffer] gereden waardoor die [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 6 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Ferdinand Bolstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Ferdinand Bolstraat, komende uit de richting van de Rustenburgerstraat en gaande in de richting van het Cornelis Troostplein,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
- terwijl de breedtespiegel van de door verdachte bestuurde vrachtauto niet conform de wettelijke vereisten was afgesteld,
verdachte is, gekomen (ongeveer) ter hoogte van perceel 186 stil gaan staan - deels op de fietsstrook - zodat zijn collega één of meerdere vuilcontainer(s) kon legen en is, nadat hij een sein van deze collega had gekregen dat deze klaar was met zijn werkzaamheden, vooruit gaan rijden in de richting van het Cornelis Troostplein, verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich er niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat de rijbaan (direct) naast en/of (direct) voor de door hem bestuurde vrachtauto vrij was van (enig) verkeer, verdachte heeft vervolgens een fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die eveneens de Ferdinand Bolstraat bereed, komende uit de richting van de Rustenburgerstraat en gaande in de richting van het Cornelis Troostplein en die (direct) (links) naast en/of (vervolgens) (direct) voor de door verdachte bestuurde vrachtwagen reed, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan, verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken voor voornoemde fietser, verdachte is vervolgens over voornoemde [slachtoffer] gereden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 6 december 2013, te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Ferdinand Bolstraat, is weggereden (vanuit stilstand bij op of aan de weg opgesteld afval) zonder een andere weggebruiker, te weten een fietser (genaamd [slachtoffer] ), voor te laten gaan en/of zonder (voorafgaand aan dat (willen) wegrijden een teken te geven met de richtingaanwijzer van zijn, verdachtes, motorijtuig, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair en ook voor het – na de door de advocaat-generaal gevorderde, en door het hof toegelaten, wijzing van de tenlastelegging – meer subsidiair tenlastegelegde.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de rechtbank.

Vrijspraak

Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Op 6 december 2013 omstreeks 09.35 uur vond op de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam ter hoogte van nummer 186 een verkeersongeval plaats. De 7-jarige [slachtoffer] is daar met een (wegrijdende) vuilniswagen in botsing gekomen, waardoor zij ten val kwam en door de vuilniswagen is overreden.
[slachtoffer] is niet veel later aan haar verwondingen overleden.
De bestuurder van de vuilniswagen – verdachte – is aangehouden. Er is een blaastest afgenomen. Daaruit bleek dat hij niet had gedronken.
Gebleken is dat het verkeersongeval is opgenomen door een bewakingscamera van Stadstoezicht. Verbalisant [1] heeft de camerabeelden uitgekeken en heeft – voor zover hier relevant – het volgende waargenomen.
Om 09.33.12 uur rijdt een vuilniswagen vanuit de Lutmastraat links de Ferdinand Bolstraat op. De vuilniswagen komt aan de rechterzijde van de weg, ter hoogte van nummer 182 naast de geparkeerde auto’s tot stilstand.
Om 09.34.03 uur fietsen twee fietsers (naar later blijkt: [slachtoffer] en haar vader) op de Ferdinand Bolstraat. Zij komen uit de richting van de Ceintuurbaan. [slachtoffer] rijdt op een kinderfiets en haar vader op een bakfiets. [slachtoffer] fietst niet in een rechte lijn en zwalkt enigszins. Op enig moment zwenkt zij scherp naar links, verliest zij de controle over haar fiets en komt zij ten val.
Om 09.34.29 uur gaan [slachtoffer] en haar vader samen naar de rechterkant van de rijbaan vlak naast de geparkeerde auto’s. [slachtoffer] – die dan al weer op haar fiets zit – rijdt vrijwel direct weg (over de Ferdinand Bolstraat in de richting van de Lutmastraat), haar vader blijft nog even naast zijn fiets lopen. [slachtoffer] stuurt (onder een hoek van ongeveer 45 graden) naar het midden van de weg.
Om 09.34.36 uur passeert [slachtoffer] de voorste achteras van de vuilniswagen. Zij fietst dan nog op de wegas van de Ferdinand Bolstraat. Als [slachtoffer] ter hoogte van de cabine van de vuilniswagen is, stuurt zij schuin naar rechts. Op datzelfde moment trekt de bestuurder van de vuilniswagen op en rijdt, vanuit stilstand, recht vooruit weg.
Om 09.34.38 bevindt [slachtoffer] zich schuin voor de linkerkant van de voorbumper van de vuilniswagen. Ze wordt door de vuilniswagen aangereden, komt ten val, waarna ze door de linker wielen, van alle drie de assen, van de vuilniswagen wordt overreden.
Daarnaast heeft er onderzoek plaatsgevonden door de Dienst Infrastructuur i.o., Verkeersongevallen Analyse (VOA), van de Politie Eenheid Amsterdam. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 17 maart 2014. Tijdens dat onderzoek werd eveneens gebruik gemaakt van de hiervoor genoemde door een camera van Stadstoezicht opgenomen camerabeelden. De resultaten van dat onderzoek houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
Verbalisanten concluderen op grond van hun onderzoek dat de bestuurder van de vuilniswagen [slachtoffer] heeft kunnen zien van 09.34.29 uur, toen zij nog een paar meter achter de vuilniswagen fietste, tot 09.34.34 uur, zijnde het moment dat de bestuurder van de vuilniswagen begon met wegrijden. In de fase daarna was [slachtoffer] niet meer waar te nemen door de bestuurder.
Verbalisanten concluderen dat de bestuurder [slachtoffer] gedurende ten minste ongeveer 4 seconden zou moeten hebben kunnen waarnemen, voordat hij begon op te trekken. Zij concluderen dan ook dat de bestuurder pas in zijn spiegels is gaan kijken op het moment dat hij is gaan rijden.
Uit dit proces-verbaal verkeersongevalsanalyse blijkt verder dat het oordeel dat verdachte het slachtoffer ongeveer 4 seconden heeft moeten kunnen zien, is gebaseerd op de conclusie dat de linker breedtespiegel niet goed (conform de daarvoor geldende voorschriften en regels) was afgesteld en op het door verbalisanten uitgevoerde gezichtsveldonderzoek, waarvoor de oogpunten van verdachte zijn afgemeten en op grond waarvan diens gezichtsveld is bepaald.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de spiegelstanden, en dan in het bijzonder de stand van de linker breedtespiegel, zijn gewijzigd in de periode tussen het plaatsvinden van het ongeval en het door de politie uitgevoerde onderzoek. Ook deelt het hof de bezwaren van de rechtbank omtrent de wijze waarop de oogpunten van verdachte zijn afgemeten. Ten slotte kan volgens de voorlopige bevindingen van het NFI, zo blijkt uit een e-mailbericht van [deskundige] van 23 december 2014, niet worden uitgesloten dat de vuilniswagen bij de reconstructie een andere positie heeft gehad dan is af te leiden uit de camerabeelden.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de feitelijke toedracht van de aanrijding door de camerabeelden en het VOA-onderzoek weliswaar voor een deel duidelijk is geworden, maar op essentiële onderdelen onduidelijk is gebleven. Naar het oordeel van het hof kan – anders dan het VOA-onderzoek doet vermoeden – daarom niet met zekerheid worden vastgesteld vanaf welk moment de verdachte [slachtoffer] kon of had moeten waarnemen.
Het hof constateert dat de VOA-verbalisanten ervan uitgaan dat de verdachte [slachtoffer] had kunnen waarnemen vanaf 09.34.29. Het hof merkt op dat aan genoemd tijdstip alleen relevantie toekomt indien duidelijk is op welk moment de bijrijder van de verdachte het teken voor vertrek heeft gegeven. Dat is immers het moment waarop van de verdachte mag worden verwacht dat hij, alvorens weg te rijden, zich ervan vergewist dat de weg vrij is. Dit exacte tijdstip is niet duidelijk geworden.
Het hof constateert voorts dat in het dossier verschillende tijdstippen worden genoemd voor het moment waarop de verdachte begon te rijden, te weten (net na) 09.34.36 (verbalisant [1] ) en 09.34.34 uur (VOA-verbalisanten). Dit is van belang omdat [slachtoffer] volgens de VOA-verbalisanten ná 09.34.34 uur voor de verdachte niet meer was waar te nemen in de spiegels. Dat [slachtoffer] om 9:34:29 voor de verdachte zichtbaar was, zoals door de VOA-verbalisanten is beschreven, is niet relevant nu de vuilniswagen die verdachte bestuurde op dat moment nog stilstond.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het voorgaande, niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld of de verdachte [slachtoffer] had moeten kunnen zien op het moment dat hij begon te rijden. Nu hierover onduidelijkheid bestaat, kan niet worden bewezen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam heeft gedragen en zal het hof de verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Omdat aan het subsidiair tenlastegelegde veroorzaken van gevaar op de weg dezelfde gedragingen en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, zal het hof de verdachte hiervan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het meer subsidiair (2e cumulatief/alternatief) tenlastegelegde
Uit een aanvullend proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van verbalisant [2] van 6 oktober 2015 blijkt dat de bestuurder het direct links naast de vuilniswagen gelegen wegdek had kunnen zien indien hij bij het wegrijden de linker richtingaanwijzer had ingeschakeld, waardoor de zijcamera in werking was gesteld.
Het hof stelt in dat verband vast dat voor de verdachte geen wettelijke verplichting bestond tot het gebruik maken van een camera op de zijkant van de vuilniswagen en voorts dat onzeker is of door het eventuele gebruik daarvan het ongeval voorkomen had kunnen worden. Het hof zal die onzekerheid niet verder bespreken, omdat het tot het oordeel komt dat artikel 55 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV), in de gegeven omstandigheden voor de verdachte als bestuurder van de vuilniswagen niet de verplichting in het leven riep richting aan te geven (laat staan naar links, wat relevant is aangezien enkel daardoor de zijcamera kon worden ingeschakeld).
De verdachte had immers zijn vuilniswagen langs de kant van de weg geparkeerd om vuilnis op te halen. Teneinde de overige verkeersdeelnemers daarvoor te waarschuwen had de verdachte de alarmlichten van de vuilniswagen aangezet. Op het moment dat de verdachte optrok met zijn vuilniswagen deed hij dat niet om via de rijbaan weg te rijden, maar om rechtdoor te rijden naar de volgende dichtbij gelegen hoop vuilnis. De verdachte veranderde dus niet van rijrichting om als ‘gewone’ verkeersdeelnemer zijn weg te vervolgen, maar bleef bezig met een bijzondere manoeuvre die noodzakelijkerwijs inhield dat hij steeds in een rechte lijn korte stukjes – langs de kant van de weg en deels over de fietsstrook – reed om vervolgens weer stil te blijven staan. Naar het oordeel van het hof werden de overige verkeersdeelnemers voor deze manoeuvre door het aanlaten van de alarmlichten op de meest toereikende manier
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het meer subsidiair tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op artikel 55 RVV.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair (1e cumulatief/alternatief) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 december 2013, te Amsterdam, als bestuurder van vrachtauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Ferdinand Bolstraat, is weggereden (vanuit stilstand bij op of aan de weg opgesteld afval) zonder een andere weggebruiker, te weten een fietser genaamd [slachtoffer] , voor te laten gaan.
Hetgeen meer subsidiair (1e cumulatief/alternatief) meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair (1e cumulatief/alternatief) bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair (1e cumulatief/alternatief) bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 54 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van het meer subsidiair (1e cumulatief/alternatief) tenlastegelegde
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat de verdachte toen hij met zijn vuilniswagen optrok/wegreed [slachtoffer] niet voor heeft laten gaan (artikel 54 RVV).
Het hof is ten aanzien van deze handeling evenwel van oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Het hof overweegt dat daarvoor is vereist dat het aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit redelijkerwijs kon en mocht menen, dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
Die situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van artikel 54 RVV herhaalt het hof, zoals hiervoor – ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde – is overwogen, dat in het onderhavige geval niet is komen vast te staan dat de verdachte [slachtoffer] ten tijde van het optrekken/wegrijden heeft kunnen – en dus ook heeft moeten – zien. Anders gezegd is niet met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten dat [slachtoffer] zich op dat moment al in de zogenaamde dode hoek van de bestuurder bevond, van waaruit zij snel en in een korte hoek – zoals het hof op de camerabeelden heeft waargenomen – richting de cabine van de vuilniswagen stuurde. Onder die omstandigheden kan de verdachte niet strafrechtelijk worden verweten dat hij [slachtoffer] niet voor heeft laten gaan.
Gelet hierop is verdachte niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en zal hij van alle rechtsvervolging worden ontslagen.

Nabestaanden

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. C. Bijl, advocaat in Amsterdam, namens de nabestaanden aan de hand van haar pleitnotities het woord gevoerd. De advocaat heeft – voor zover hier relevant – het hof verzocht om ter vergoeding van de door de nabestaanden geleden schade de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
Toepassing van artikel 36f Sr is slechts mogelijk – voor zover hier relevant – in geval van een veroordeling tot straf of het opleggen van een maatregel. Aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair en deels voor het meer subsidiair ten laste gelegde en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het overigens meer subsidiair ten laste gelegde, behoort het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel niet te de mogelijkheden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair (2e cumulatief/alternatief) laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair (1e cumulatief/alternatief) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2018.
Mrs. Piena en Ruige zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.