3.14.Het hof stelt vast dat het standpunt van [appellant] niet alleen wordt ondersteund door de twee hiervoor vermelde akten van schuldbekentenis, die zijn gedateerd op 1 januari 2007 en 15 januari 2007 en beide zijn ondertekend door ieder van de natuurlijke personen [geïntimeerden], maar ook door de volgende bewijsmiddelen:
a. de onderhandse pandakte van 5 juni 2007, hiervoor vermeld in 3.1 onder (v), ondertekend door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] namens het aannemersbedrijf waarin staat dat het pandrecht wordt verleend voor de vordering van [appellant] op het aannemersbedrijf wegens een overeenkomst van geldlening in hoofdsom groot € 2,8 miljoen;
b. de hypotheekakte van 10 juli 2007, hiervoor vermeld in 3.1 onder (vi), die weliswaar niet vermeldt dat [geïntimeerden] aan [appellant] € 2,8 miljoen schuldig zijn, maar wel dat de hypotheek wordt verstrekt tot een bedrag van € 2,8 miljoen, te vermeerderen met rente en kosten;
c. de betaling van € 50.000 door de holding aan [appellant] op 19 juli 2007 ten titel van aflossing, vermeld in 3.1 onder (vii);
d. de overeenkomst tussen de [X]-vennootschappen en [appellant] van 20 juli 2007, hiervoor in 3.1 onder (viii) vermeld; waarin staat dat de koopsom in mindering wordt gebracht op de schuld uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van 1 januari 2007;
e. een brief van de vorige advocaat van [geïntimeerden] van 2 oktober 2007 aan [geïntimeerde 5], waarin deze advocaat bevestigt dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] haar in een gesprek op haar kantoor hebben verzocht de belangen van [geïntimeerden] te behartigen en voorts schrijft:
“Ik vroeg u beiden over de heer [appellant] (…) U bevestigde dat de heer [appellant] zo’n € 2.500.000,00 in het aannemersbedrijf heeft geïnvesteerd.”
f. de correspondentie tussen de (vorige) advocaat van [appellant] en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] van eind 2007 en begin 2008, vermeld in 3.1 onder (xvi), waarin [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] in reactie op een sommatie tot betaling niet hun betalingsverplichting betwisten, maar slechts uitstel van betaling vragen;
g. een door [persoon 4], [persoon 5], [persoon 6] en boekhouder [Boekhouder] ondertekende verklaring van 26 juli 2009, waarin zij allen verklaren dat zij van [Persoon 1] en boekhouder [Boekhouder] hebben gehoord dat [appellant] “een dikke 2 miljoen euro” in het bedrijf gestopt had; en waarin de drie eerstgenoemde personen bovendien verklaren dat zij op zaterdag 21 juli 2007 op verzoek van [Persoon 1] hebben geholpen om het hele kantoor leeg te ruimen en dat de computers en randapparatuur vervolgens in een loods zijn vernield met behulp van een (door [geïntimeerde 5] bestuurde) rupskraan;
h. het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 6 januari 2011 in de civiele procedure van de curator die hiervoor in 3.1 onder (xi) is vermeld, waarbij [geïntimeerden] geen partij waren; waaruit blijkt dat de volgende getuigen het volgende hebben verklaard:
- voornoemde [persoon 5], die destijds werkte voor C.K. B.V, een van de grootste onderaannemers van de [X]-vennootschappen:
“Heb ik met [Persoon 1] gesproken over het feit dat [appellant] eigen geld in de [X] onderneming had gestoken? Ja, dat is meerdere keren aan de orde geweest. Ik moet dit toelichten. Er waren herhaaldelijk problemen op het werk, omdat materiaal ontbrak of hulpmiddelen niet aanwezig waren wegens gebrek aan geld. Er werd mij dan door één van de [X] gezegd dat dit probleem gauw verholpen zou zijn, omdat er geld van [appellant] zou komen. Uit de mond van [Boekhouder] en [Persoon 1] heb ik zelf gehoord dat [appellant] een bedrag van om en nabij de tweeëneenhalf miljoen euro zou hebben betaald voor, geïnvesteerd in, voorgeschoten aan de [X] ondernemingen. Van de zoon van [Persoon 1], [geïntimeerde 5], heb ik gehoord dat het om een bedrag van tussen de twee en drie miljoen euro zou gaan.
Wat is er met de administratie van de [X] vennootschappen gebeurd? Die is vernietigd. Ik heb daar zelf bij geholpen. De administratie werd ingeladen in een busje en afgevoerd door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] (…) Ik heb begrepen dat de inhoud van dit busje naar een archiefvernietiger is gegaan. De telefoons, computers en faxen en dergelijke zijn in de loods van het bedrijf met behulp van een rupsvoertuig van het bedrijf vernietigd. De resten zijn in een grote container gegaan.”
-
voornoemde [persoon 4], directeur van C.K. B.V.:
“Van [Persoon 1], [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 3], heb ik gehoord dat [appellant] veel geld had gestoken in het bedrijf [X]. [Persoon 1] heeft wel eens een bedrag genoemd van € 2.000.000. Dezelfde bedragen hoorde ik ook van zijn zonen. Op een zaterdag werd ik gebeld met de vraag of ik kon helpen met het wegdoen van de administratie. De administratie is in een busje gedaan. [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 3] hebben de inhoud van het busje weggebracht. De computers, printers enzovoorts moesten naar de loods gebracht worden. [geïntimeerde 5] reed met een kraan over deze goederen heen. De resten gingen in een bak.”
-
boekhouder [Boekhouder], deels in afwijking dan wel in aanvulling op een eerder door hem in dezelfde procedure afgelegde getuigenverklaring:
“Bij het uitspreken van het faillissement had [appellant] een flinke vordering op de [X] bedrijven. Ik heb dit in mijn eerste verklaring ten onrechte anders verklaard. Toen hij bij [X] kwam heeft hij een fikse post debiteuren ingebracht (…) Daarnaast heeft hij materieel ingebracht (…) Hij had auto’s ingebracht (…) Ook bracht hij goodwill van zijn oude bedrijf in (…) Tijdens zijn directeurschap heeft hij een groot aantal bedrijfscrediteuren betaald uit eigen zak. Dat heb ik van hem gehoord. Als hij wat betaald had dan werd dat door mij op zijn aanwijzing op een staatje gezet en door [Persoon 1] geaccordeerd. Kort voor het faillissement, dat wil zeggen een paar maanden daarvoor, heb ik een staatje opgesteld van betalingen door [appellant] uit eigen zak. Van dit staatje hebben de heren [X] en [appellant] ieder een exemplaar mee naar huis genomen. (…) Dit staatje is getekend door [Persoon 1], [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 3], en door mij voor gezien getekend. Dit staatje geeft de laatste stand aan van de betalingen die door [appellant] ten behoeve van [X] vennootschappen, voorafgaande aan de overdracht van de aandelen van de vennootschappen in het faillissement.”
i. een door [broer], broer van [Persoon 1], ondertekende verklaring van 11 oktober 2009, waarin deze verklaart dat de heren [X] hem hebben medegedeeld dat het aannemersbedrijf aan [appellant] een groot bedrag schuldig was en dat het bedrag, ongeveer € 2.000.000, hem ook door [Boekhouder] is getoond “door een lijst te tonen welke betalingen er verricht waren.”
j. een proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 juni 2010 in de civiele procedure van de curator, hiervoor in 3.1 onder (xi) vermeld, waaruit blijkt dat voornoemde [broer] als getuige heeft verklaard dat hij in 2006, 2007 van [appellant], zijn broer [Persoon 1] en [Boekhouder] heeft gehoord dat [appellant] rond de € 2.000.000 had ingebracht in het aannemersbedrijf en dat hij een keer een overzicht heeft gezien van [Boekhouder] van bedragen die [appellant] had gestort of betaald.