ECLI:NL:GHAMS:2018:1807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
9 juni 2018
Zaaknummer
200.132.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomst in het kader van verjaringstermijnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure betreffende een effectenleaseovereenkomst tussen de appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant heeft in hoger beroep beroep gedaan op de vernietiging van de leaseovereenkomst op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de vorderingen van de appellant had afgewezen op grond van verjaring. De appellant heeft de leaseovereenkomst op 16 november 2000 gesloten en heeft in 2005 de nietigheid ingeroepen. De kantonrechter had de vordering van Dexia in conventie tot een bedrag van € 26.904,16 toegewezen, maar de appellant betwist de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van zijn echtgenote. Het hof heeft in deze tussenarrest de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de betekenis van eerdere arresten van de Hoge Raad met betrekking tot de stuitende werking van collectieve procedures. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 3 juli 2018.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.132.827/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1322321 CV EXPL 12-647
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 mei 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 mei 2013, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen Dexia als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia, met één productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen al hetgeen aan Dexia is betaald onder deze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen, met dien verstande dat uit de stukken blijkt dat de onderhavige leaseovereenkomst is gesloten op 16 november 2000.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de door [appellant] op 16 november 2000 met Dexia gesloten leaseovereenkomst WinstVerDriedubbelaar (hierna: de leaseovereenkomst). Ten aanzien van de leaseovereenkomst heeft de echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), bij aangetekende brief van 14 juli 2005 de nietigheid ingeroepen.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de reconventionele vorderingen van [appellant] afgewezen vanwege het geslaagde beroep van Dexia op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van art. 1:89 BW. De vordering van Dexia in conventie terzake van de restschuld heeft de kantonrechter tot een bedrag van € 26.904,16 toegewezen, met rente.
3.5
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] met drie grieven op. In de kern richten de grieven zich tegen het oordeel van de kantonrechter omtrent de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van [X] .
3.6
Het hof ziet aanleiding eerst de voorwaardelijke
grief 3te behandelen. Daarmee doet [appellant] een beroep op de stuitende werking van de collectieve procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond bij dagvaarding van 13 maart 2003 tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt (hierna: de collectieve procedure) en de tijdige inroeping van de vernietiging bij brief van 14 juli 2005. [appellant] heeft deze grief ingesteld voor het geval het hof tot het oordeel komt dat [X] eerder dan drie jaar voor zij de vernietigingsbrief aan Dexia stuurde op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat aan deze voorwaarde is voldaan. Dexia heeft bestreden dat de collectieve procedure stuitende werking heeft.
3.7
De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018) (onder meer) dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Ten slotte besliste de Hoge Raad dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden nadat het geding is beëindigd is verstreken, tijdig is uitgebracht. Het geding moet worden geacht te zijn geëindigd als bedoeld in art. 3:316 lid 2 BW met de beslissing van 25 januari 2007 op het verzoek tot verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst (zie hiervoor in 3.1), zodat uiterlijk op 25 juli 2007 een vordering of buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de leaseovereenkomst diende te worden ingesteld, respectievelijk uitgebracht (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
3.8
Nu partijen zich nog niet hebben uitgelaten over de betekenis van genoemde arresten van de Hoge Raad voor de beslissing in onderhavige zaak, zal het hof partijen daartoe in de gelegenheid stellen, eerst [appellant] en dan Dexia.
3.9
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2018 voor akte aan de zijde van [appellant] voor het hiervoor in r.o. 3.8 genoemde doel;
bepaalt dat Dexia vervolgens tegen een termijn van acht weken een akte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.