ECLI:NL:GHAMS:2018:1773
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2018 in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had een verzoek ingediend tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis, dat eerder door de rechtbank Noord-Holland op 25 april 2018 was afgewezen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en is van mening dat de afwijzing van het verzoek tot schorsing terecht was. De verdachte wordt verdacht van een zeer ernstig feit, wat de rechtsorde heeft geschokt. Het hof oordeelt dat schorsing van de voorlopige hechtenis alleen mogelijk is bij zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, waarvan in dit geval niet is gebleken. De lange tijd dat de verdachte voor justitie onvindbaar is gebleven, draagt bij aan het vluchtgevaar, wat eveneens een reden is om de voorlopige hechtenis te handhaven.
Daarom heeft het hof het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en de beschikking van de rechtbank bevestigd, voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. M.M.H.P. Houben, en de raadsheren mrs. A.M. van Woensel en M. Iedema, in aanwezigheid van griffier mr. S. Grote Ganseij.