ECLI:NL:GHAMS:2018:1760
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en twaalfjaarsgrond in hoger beroep tegen gevangenhouding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2018, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd in een huis van bewaring. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, waarin het hoger beroep werd ingesteld, en heeft de relevante stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte bestudeerd. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. A.E.L.M. Fontijn, gehoord.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank, voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, bevestigd. Het hof achtte ernstige bezwaren aanwezig voor het feit dat aan de vordering inbewaringstelling ten grondslag lag. De verdachte werd verdacht van brandstichting in een afgesloten ruimte die deel uitmaakt van een psychiatrisch zorgcomplex, wat de rechtsorde schokt. Het hof heeft de twaalfjaarsgrond opnieuw aan de gevangenhouding ten grondslag gelegd, gezien de gevaarzetting van brandstichting.
Wat betreft het recidivegevaar heeft het hof zich aangesloten bij de motivering van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordeed. Het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, omdat er sprake was van een zeer ernstig feit en een geschokte rechtsorde, zonder dat bijzondere persoonlijke omstandigheden waren aangetoond. De beschikking werd op 18 april 2018 gegeven door de voorzitter en de raadsheren in raadkamer, en de advocaat-generaal bracht de beschikking ter kennis van de verdachte.