ECLI:NL:GHAMS:2018:165

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
17/00101
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van de heffing van precariobelasting door de gemeente Renswoude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de heffing van precariobelasting door de gemeente Renswoude heeft bevestigd. De heffingsambtenaar had aan [X] B.V. een voorlopige aanslag precariobelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014, ter hoogte van € 173.946. De rechtbank oordeelde dat [X] B.V. geen rechten kon ontlenen aan eerdere overeenkomsten tussen de gemeente en andere vennootschappen, omdat zij geen partij was bij deze overeenkomsten en ook geen rechtsopvolger. Het Hof bevestigt deze uitspraak en stelt dat de omstandigheid dat [X] B.V. materieel uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomsten, niet betekent dat zij als partij kan worden aangemerkt. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar terecht precariobelasting heeft geheven van [X] B.V., aangezien deze geen rechten kan ontlenen aan de overeenkomsten die zijn gesloten door andere vennootschappen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 17/00101
16 januari 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. [naam bedrijfsjurist], bedrijfsjurist in dienst van belanghebbende,
tegen de uitspraak van 15 september 2016 in de zaak met kenmerk UTR 14/6786 van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Renswoude, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2014 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 een voorlopige aanslag precariobelasting opgelegd van € 173.946.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 10 november 2014 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij de uitspraak van 15 september 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep bij beslissing van 21 februari 2017 voor verdere behandeling verwezen naar het Hof.
1.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 november 2017 een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [Y] B.V. betreffende de aanslag precariobelasting 2014 van de gemeente Renswoude, kenmerk 17/00102, en het hoger beroep van [Y] B.V. betreffende de aanslag precariobelasting 2013 van de gemeente Eemnes, kenmerk 17/00103.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is netbeheerder en economisch eigenaar van in de gemeente Renswoude gelegen netwerken voor het transport van elektriciteit en gas. Juridisch eigenaar van deze netwerken is [Y] B.V. (v/h N.V. [Y]).
2.2.
Tussen de gemeente Renswoude (hierna: de gemeente) en de N.V. [A] (hierna: [A]) is op 24 januari 1996 het volgende overeengekomen:

KABELLEGREGELING(…)
Artikel 11.1. De gemeente zal met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen en mits dit niet in strijd is met terzake dien[en]de voorschriften aan [A] op haar verzoek schriftelijk goedkeuring verlenen om in, aan, op of boven gemeentelijke eigendommen, al dan niet met een openbare bestemming, en eigendommen van [A] of anderen, voor zover deze laatsten een openbare bestemming hebben en daarvoor op grond van enig publiekrechtelijk voorschrift aan de gemeente vergunning of ontheffing moet worden gevraagd, om niet werken aan te brengen, te hebben, houden, gebruiken, onderhouden, wijzigen en verwijderen.
1.2. De gemeente zal ook in de toekomst geen recognities, retributies of vergoedingen vorderen voor activiteiten van [A] ten behoeve van haar elektriciteits- en telecommunicatienet en de elektriciteitsvoorziening.
(…)
Artikel 9
9.1.
Deze regeling wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 1995 en zal na 10 jaar eindigen, terwijl zij daarna telkens voor 10 jaar op dezelfde voorwaarden wordt gecontinueerd, tenzij een der partijen haar uiterlijk drie maanden voor de expiratiedatum schriftelijk heeft opgezegd. De bij het einde van deze regeling ingevolge de eerste drie artikelen bestaande rechten van [A] zullen – in afwachting van nadere afspraken tussen partijen – door de gemeente worden geëerbiedigd.
(…)”
2.3.
Tussen de gemeente en N.V. [B] ([B]) is op 20 december 1989 het volgende overeengekomen:
“Exploitatie-overeenkomst
(…)
Artikel 1
1. De gemeente verleent met uitsluiting van ieder ander aan het [B] het recht om op het grondgebied van de gemeente werkzaam te zijn, terzake van de gasvoorziening (…).
(…)
Artikel 3
De gemeente verbindt zich van het [B] geen retributies te heffen voor het hebben van voorwerpen in, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond en geen recognities te vorderen voor zodanig gebruik van eigendommen van de gemeente.
Artikel 4
De gemeente verleent aan het [B], met uitsluiting van anderen dan de N.V. [C], vergunningen, ontheffingen of anderszins voor het leggen, aanbrengen, hebben, wijzigen, onderhouden en uitbreiden van voor de gasvoorziening van belang zijnde voorwerpen in, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond en water.
(…)”
2.4.
In een overeenkomst tussen de gemeente, N.V. [A] handelend onder de naam “[A]” of één van haar ‘Vennootschappen’, en N.V. [D] van maart 2003 (hierna: de precario-overeenkomst) is onder meer het volgende vermeld:

OVERWEGENDE(A) de Gemeente houdt 11 aandelen in (…) “N.V. Houdstermaatschappij [B]”, (…) hierna te noemen “Houdster [B]”
(B) Houdster [B] houdt 30% van alle aandelen (de “Aandelen”) in het kapitaal van [A] en (…) “N.V. [A] Houdstermaatschappij”, (…) hierna te noemen “Houdster [A]” en tezamen met Houdster [B], de “Verkopers” (…) houdt 70% van de Aandelen;
(C) Op 18 december 2002 zijn de Verkopers met de Koper [Hof: N.V. [D]] een overeenkomst aangegaan (de “Overeenkomst”) waarbij de Koper alle aandelen in het kapitaal van [A] heeft gekocht van de Verkopers;
(…)
Artikel 1
Definities1.1 Begrippen en termen in deze Precario Overeenkomst die met een hoofdletter zijn aangeduid en niet anders zijn gedefinieerd, zullen de betekenis hebben als hieronder omschreven.
(…)
Leveringsdatum: 10 maart 2003
(…)
Vennootschappen [A], Dochtermaatschappijen en Stichtingen, zoals
gedefinieerd in de Overeenkomst of hun rechtsopvolgers.
(…)
Artikel 2
Precarioverhoging/Nieuwe Precario2.1 Gedurende een periode van 10 (tien) jaar na de Leveringsdatum zal de Gemeente niet overgaan tot een Precarioverhoging of het opleggen van een Nieuwe Precario, met uitzondering van Precarioverhogingen en/of Nieuwe Precario die voorgeschreven zijn door de centrale overheid of landelijk op de sector van toepassing worden verklaard.
2.2.
Na afloop van de genoemde periode van 10 (tien) jaar, zal Gemeente gedurende de daarop volgende periode van 10 (tien) jaar niet overgaan tot een Precarioverhoging of het opleggen van een Nieuwe Precario indien en voorzover een dergelijke verhoging niet of niet volledig kan worden doorberekend in de transport- en aansluitingstarieven van één of meer van de Vennootschappen ingevolge een daartoe door de bevoegde autoriteiten genomen besluit, met uitzondering van Precarioverhogingen en/of Nieuwe Precario die voorgeschreven zijn door de centrale overheid of landelijk op de sector van toepassing worden verklaard.
(…).”
2.5.
De ‘Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2014’, vastgesteld door de raad van de gemeente op 22 april 2014, luidt onder meer als volgt:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening.
Artikel 3 Belastingplicht
1. Ter zake van buizen, kabels, draden, of leidingen ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, wordt de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
2. In alle andere gevallen wordt de precariobelasting geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degenen ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.”
2.6.
De in geschil zijnde voorlopige aanslag van € 173.946,00 heeft voor € 111.685,50 betrekking op 74.457 m elektriciteitsnet en voor € 65.260,50 op 43.507 m gasnet.
2.7.
Belanghebbende en N.V. [Y] (hierna ook: [Y]; thans: [Y] B.V.) zijn op 22 januari 2015 het volgende overeengekomen:
“Artikel 1.
1. [Y] draagt met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 aan [belanghebbende] over bij wijze van onverdeeld aandeel daarin de rechten uit artikel 3 van de Exploitatie-overeenkomst en artikel 1 van de Kabellegregeling om de gasnetten en de elektriciteitsnetten in de gemeente Renswoude aanwezig te mogen hebben etc., zoals hiervoor geciteerd, zodat derhalve de gemeente daarvoor ook niet aan [belanghebbende] precariobelasting en/of een andere vergoeding kan opleggen.
2. [Y] en [belanghebbende] verklaren dat ieder mede ten behoeve van de ander de rechten jegens de gemeente kan uitoefenen.
3. [Belanghebbende] draagt bij voorbaat haar aandeel in de rechten terug over aan [Y], subsidiair verplicht [belanghebbende] zich op eerste verzoek van [Y] daartoe over te gaan (…).
Artikel 3.
[Belanghebbende] zal mede namens [Y] deze overeenkomst c.q. overdracht ter kennis brengen van de gemeente.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de belastingaanslag precariobelasting terecht is opgelegd.

4.4. Beoordeling van het geschil

Beslissing rechtbank4.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij als volgt overwogen en beslist (belanghebbende is aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder).
“6. Gelet op [art. 2 en 3, eerste lid,] van de Verordening en in aanmerking nemende dat eiseres in de gemeente Renswoude is aangewezen als netbeheerder, stelt de rechtbank vast dat door verweerder in beginsel van eiseres precariobelasting mag worden geheven voor het gas- en elektriciteitsnetwerk dat is gelegen in de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
7. De vraag die vervolgens voorligt is of er sprake is van contractuele afspraken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat die de heffing van precariobelasting in de weg staan. De rechtbank stelt in dat verband vast dat, zoals ook door eiseres zelf is gesteld, niet eiseres, maar de naamloze vennootschap N.V. [Y] ([Y]) de rechtsopvolger is van het (geïntegreerde) energiedistributiebedrijf N.V. [A], waarin ook [B] is opgegaan. Gelet daarop kan eiseres geen rechtstreeks beroep doen op de aan genoemde overeenkomsten te ontlenen rechten.
8.1.
In beginsel kan een uit een overeenkomst voortvloeiend recht alleen worden uitgeoefend tegenover degene(n) die partij was (waren) bij de overeenkomst. Een uit een overeenkomst voortvloeiend recht kan in het algemeen niet geldend worden gemaakt tegenover een derde, iemand die geen partij was bij de overeenkomst.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en [Y] twee verschillende rechtspersonen zijn. Vereenzelviging van rechtspersonen kan slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd worden geacht (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480). Zodanige omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld. Ook van een derdenbeding is geen sprake.
8.2
In beroep heeft eiseres nog een overeenkomst van cessie overgelegd, waarbij [Y] haar vorderingsrechten jegens de gemeente inzake het verbod op precariobelasting overdraagt aan eiseres. Daarmee stelt eiseres dat zij (alsnog) een vorderingsrecht jegens verweerder heeft. Nog daargelaten de vraag of verweerder daarvoor geen toestemming had moeten geven, stelt de rechtbank vast dat daarmee slechts het vorderingsrecht van [Y] om niet te worden aangeslagen voor precariobelasting wordt overgedragen. Maar omdat de precariobelasting niet wordt geheven van [Y], kan zij dit vorderingsrecht ook niet overdragen. Dat aan de overeenkomst van cessie terugwerkende kracht is gegeven tot 1 januari 2014, doet daaraan niet af.
8.3
Dat eiseres materieel belanghebbende is bij de genoemde overeenkomsten moge zo zijn, maar dat betekent niet dat zij zich ook kan beroepen op de inhoud van die bepalingen als ware zij zelf partij bij die overeenkomst.
8.4
Eiseres heeft ten slotte geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat verweerder in strijd met zijn Verordening handelt indien hij precariobelasting heft van eiseres, een derde die geen partij bij de genoemde overeenkomsten is. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder overigens handelt in strijd met enig bestuursrechtelijk beginsel door precariobelasting van haar te heffen.
8.5
Het voorgaande leidt ertoe dat eiseres zich niet kan beroepen op de inhoud van beide overeenkomsten, wat daarvan verder ook zij. Verweerder heeft dus terecht een aanslag voor precariobelasting opgelegd.”
Standpunt belanghebbende4.2.1. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat zij rechten kan ontlenen aan de Kabellegregeling en de Exploitatie-overeenkomst (hierna gezamenlijk: de overeenkomsten), waaronder het recht om ter zake van het hebben van netwerken op of in grond van de gemeente niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen. Dit recht komt, zo stelt belanghebbende, formeel weliswaar toe aan [Y] B.V., maar (een onverdeeld aandeel in) dat recht is door middel van de onder 2.7 vermelde – door belanghebbende als cessie aangeduide – overeenkomst overgedragen aan belanghebbende, zodat ook belanghebbende zich op het in de overeenkomsten opgenomen verbod om precariobelasting te heffen kan beroepen. Voor deze overdracht was geen toestemming van de gemeente nodig.
De omstandigheid dat de Kabellegregeling per 1 januari 2015 door de gemeente is beëindigd leidt voor de onderhavige belastingaanslag (betreffende een tijdvak van het jaar 2014) niet tot een ander oordeel, omdat de belastingaanslag betrekking heeft op een tijdvak van het jaar 2014, terwijl voorts de Kabellegregeling ook na 1 januari 2015 gelding behoudt, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 9, eerste lid, van die overeenkomst.
4.2.2.
Materieel geeft belanghebbende uitvoering aan de overeenkomsten als ware zij daarbij partij. Deze praktijk is volgens belanghebbende zodanig dat als gevolg van de gedragingen van belanghebbende en de gemeente over en weer, belanghebbende geacht kan worden als contractspartij tot de overeenkomsten te zijn toegetreden dan wel een dergelijke overeenkomst tussen belanghebbende en de gemeente geacht moet worden te zijn ontstaan. En indien dat niet het geval is, dan kan belanghebbende nochtans rechten aan de overeenkomsten ontlenen, in welk verband belanghebbende onder meer verwijst naar r.o. 4.4 van het arrest Hof Amsterdam 15 september 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8433.
Dit oordeel is volgens belanghebbende niet achterhaald door latere jurisprudentie van de Hoge Raad.
4.2.3.
Voorts betoogt belanghebbende dat de precario-overeenkomst niet in de weg staat aan door haar aan de overeenkomsten te ontlenen recht om niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen.
Standpunt heffingsambtenaar4.3.1. De overeenkomst van 22 januari 2015 is voor de beoordeling van de in geschil zijnde belastingaanslag niet van belang, omdat deze is dan wel moet worden gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in 2014. Bovendien is er geen vorderingsrecht van [Y] B.V. (als rechtsopvolger van [A] en [B]) ontstaan, nog daargelaten dat de gemeente geen toestemming heeft gegeven voor de overname van een dergelijk (pretens) vorderingsrecht door belanghebbende.
4.3.2.
Uit het arrest ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8433, volgt volgens de heffingsambtenaar slechts dat belanghebbende een
belanghad bij de in die zaak door N.V. [Y] ingestelde vordering(en). Daaruit volgt niet dat belanghebbende een zelfstandig recht heeft op door rechtsopvolgers van [A] en [B] aan de overeenkomsten te ontlenen rechten. Voorts doet de heffingsambtenaar een beroep op het arrest HR 24 juni 2016, 14/05718, ECLI:NL:HR:2016:1270, BNB 2016/209 (hierna: het arrest BNB 2016/209).
4.3.3.
De precario-overeenkomst maakt het voor de gemeente alsnog mogelijk om precariobelasting te heffen. Belanghebbende valt onder het begrip ‘Vennootschap’ als bedoeld in die overeenkomst, zodat die overeenkomst ook voor haar rechtsgevolgen heeft. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overeenkomsten niet aan de precario-overeenkomst in de weg staan.
Oordeel Hof4.4.1. Vaststaat dat [A] en [B] partij waren bij de overeenkomsten en dat zij dan wel hun rechtsopvolgers (onder algemene titel) aan die overeenkomsten rechten kunnen ontlenen. Het Hof gaat hierna ervan uit dat [Y] B.V. (onder algemene titel) rechtsopvolger is van [A] en [B], juridisch eigenaar is van de netwerken en op die gronden aan de overeenkomsten rechten kan ontlenen. Voorts staat vast dat belanghebbende als netbeheerder is aan te merken als economisch eigenaar van de netten
4.4.2.
Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende geen rechten aan de overeenkomsten ontlenen, omdat zij geen partij was bij de overeenkomsten, en omdat zij niet een rechtsopvolger is van [A] dan wel [B]. Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in r.o. 8.1 van haar uitspraak met juistheid heeft overwogen.
4.4.3.
De omstandigheid dat belanghebbende economisch eigenaar is van de netten, noch de aanwezigheid van een belang als bedoeld in r.o. 4.4 van het arrest ECLI:NL:GHAMS:2009: BJ8433, hebben tot gevolg dat belanghebbende rechten aan de overeenkomsten kan ontlenen.
4.4.4.
Dit laatste zou anders zijn, indien de aan de overeenkomsten te ontlenen rechten aan belanghebbende zouden zijn overgedragen (verg. het arrest BNB 2016/209, r.o. 2.3.1).
Een dergelijke overdracht volgt evenwel niet uit de overeenkomst van 22 januari 2015 (als vermeld onder 2.7). Deze overeenkomst bewerkstelligt weliswaar een overgang van een voorwaardelijk recht van [Y] B.V. op belanghebbende (verondersteld dat op enig moment ten aanzien van [Y] B.V. precariobelasting wordt geheven), maar die rechtsovergang staat niet in de weg aan een heffing van precariobelasting (rechtstreeks) van belanghebbende.
Bovendien kan de in artikel 1 van deze overeenkomst vermelde terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 niet bewerkstelligen dat die overeenkomst ter zake van een aan het tijdstip van totstandkoming van die overeenkomst voorafgaand jaar of heffingstijdvak effect heeft voor de heffing van precariobelasting.
4.4.5.
Uit de omstandigheid dat belanghebbende – naar zij heeft gesteld – materieel aan de overeenkomsten uitvoering heeft gegeven als ware zij daarbij partij, volgt niet dat zij aan die overeenkomsten het recht kan ontlenen niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou zijn dat de gemeente heeft bewilligd in een aanvaarding van deze consequentie uit het handelen van belanghebbende dan wel een zodanige indruk bij haar zou hebben gewekt, zijn niet aannemelijk geworden.
4.4.6.
Nu belanghebbende aan de overeenkomsten niet het recht kan ontlenen om niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen is niet van belang hoe deze overeenkomsten zich verhouden tot de precario-overeenkomst; de daarop betrekking hebbende stellingen van partijen behoeven geen behandeling.
Slotsom4.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

5.5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 16 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.