8.2.Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening wordt deze belasting geheven door middel van het betalen van geld met behulp van parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Dit geldt niet indien wordt geparkeerd met een geldige parkeervergunning als bedoeld in artikel 1, aanhef, en onder b, van de Verordening (de b-belasting).
9. Niet in geschil is dat de auto van eiseres op 2 april 2016 om 09:18 uur op de desbetreffende locatie geparkeerd stond op een fiscale parkeerplaats. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres op 2 april 2016 over een geldige parkeervergunning beschikte.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op 2 april 2016 over een geldige parkeervergunning beschikte. Eiseres heeft ook geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op 19 februari 2016 een aanvraag heeft ingediend voor een (nieuwe) parkeervergunning die gehonoreerd is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat eiseres op
19 februari 2016 geen aanvraag om een parkeervergunning heeft ingediend, maar dat zij op die datum een kentekenwijziging op haar - op die datum nog geldige - parkeervergunning heeft doorgevoerd. Vast staat verder dat de parkeervergunning van eiseres bij besluit van
11 februari 2016 met ingang van 1 april 2016 is ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het besluit van 11 februari 2016 op 5 februari 2016 naar het laatst bekende adres van eiseres, [adres] , is verzonden en dat eiseres op
8 februari 2016 weer is ingeschreven op dat adres. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat eiseres het besluit van
11 februari 2016 heeft ontvangen, zodat zij ervan op de hoogte was dan wel kon zijn dat haar parkeervergunning per 1 april 2016 was ingetrokken. Het betoog van eiseres dat zij niet op de hoogte was van de intrekking slaagt dus niet.
11. Uit de hiervoor gegeven overwegingen volgt dat eiseres op 2 april 2016 niet beschikte over een parkeervergunning en dat zij daarom op 2 april 2016 voor het parkeren de a-belasting diende te voldoen. Dit betekent dat zij een parkeerkaart bij een parkeerautomaat had moeten aanschaffen dan wel dat zij een parkeerapplicatie in werking had moeten stellen om parkeerbelasting te betalen. Gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraak geheel in stand laten.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
14. De rechtbank ziet vanwege de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift x € 496,- x wegingsfactor 1).”