6.2.Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde gegevens van de scanauto blijkt dat het voertuig van eiser met kenteken [kentekennummer] om 15:04 uur voor het eerst is gescand op de locatie met GPS-coördinaten 52.3748173374N,4.8915608871E en daarna gedurende in ieder geval ongeveer negen minuten op deze locatie heeft gestaan. Deze GPS-coördinaten komen overeen met een fiscale parkeerplaats aan de Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van huisnummer 142. Op grond van de door verweerder overgelegde gegevens van de scanauto, bezien in combinatie met de door verweerder overgelegde foto van de situatie ter plaatse, de plattegrond en de ter zitting gegeven toelichting waaronder de verklaring dat geen van de controleurs heeft waargenomen dat de auto op de fietsstrook stond, is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser heeft geparkeerd op een fiscale parkeerplaats. Eiser heeft daartegenover wel gesteld dat hij gedeeltelijk op de fietsstrook heeft gestaan, maar hij heeft die stelling niet nader onderbouwd, zodat deze wordt verworpen.
8. Verweerder heeft eveneens voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van parkeren, en niet van laden en lossen of het in- of uitstappen van personen. Bij geen van de controles op 15:04 uur en 15:13 uur zijn laad- en losactiviteiten of in- of uitstappende personen waargenomen. Die omstandigheid rechtvaardigt in beginsel het vermoeden dat er ook daadwerkelijk geen sprake was van laden en lossen of in- of uitstappen, tenzij er feiten en omstandigheden zijn gesteld die het laden en lossen of het in- of uitstappen aannemelijk maken. Eiser heeft geen zodanige feiten en omstandigheden gesteld. Zo heeft eiser geen inzicht gegeven in de omvang en het gewicht van de lading en de plaats waar het naartoe of vandaan is vervoerd of om welke in- of uitstappende passagiers het hier op beide tijdstippen ging. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van laden en lossen of in- of uitstappen en was er dan ook sprake van parkeren als in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op grond waarvan eiser parkeerbelasting verschuldigd was
9. Verder is niet gebleken dat er extra informatie door verweerder is verkregen van de parkeercontroleur zoals gesteld door eiser. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat dit niet het geval is. Nu van feiten en/of omstandigheden die pas ná de telefonische hoorzitting van 9 maart 2016 bekend zijn geworden geen sprake is, is artikel 7:9 van de Awb niet geschonden. Voor zover eiser heeft gesteld dat er een verslag van de (telefonische) hoorzitting ontbreekt, oordeelt de rechtbank dat uit artikel 7:7 van de Awb weliswaar volgt dat van het horen een verslag wordt opgemaakt, maar dat de wet niet voorschrijft in welke vorm het verslag dient te worden gegoten en hoe uitgebreid het dient te zijn. Ook is er geen wettelijke verplichting het verslag aan een belanghebbende toe te zenden alvorens een uitspraak op bezwaar te nemen. Uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht, is de rechtbank niet gebleken dat de korte weergave van de hoorzitting zoals neergelegd in de uitspraak op bezwaar onjuist of onvolledig is. Van schending van artikel 7:7 van de Awb is dan geen sprake.
10. Nu is vastgesteld dat sprake is van parkeren in de zin van de Verordening en door eiser niet is betwist dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan, heeft het belastbaar feit zich voorgedaan en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.”
5. Beoordeling van het geschil
Artikel 8 EVRM (recht op privé-, familie- en gezinsleven)