In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, was aangeklaagd voor schuldheling van 42 iPhone telefoons, die hij op 5 januari 2014 in Amsterdam voorhanden had. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zittingen op 27 juli 2016 en 26 februari 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de verbalisanten onrechtmatig de auto van de verdachte hadden doorzocht en dat de verdachte niet wist dat de telefoons uit misdrijf afkomstig waren. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte de vraag van de verbalisant in voldoende mate begreep en toestemming gaf om in de auto te kijken. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de telefoons door misdrijf verkregen waren, gezien het ongebruikelijk hoge aantal iPhones. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.