In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag van € 50,20 werd opgelegd op 24 februari 2016, omdat de auto van belanghebbende op 20 februari 2016 om 11.21 uur stilstaand werd aangetroffen zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had op diezelfde dag om 11.20 uur een huurovereenkomst voor een aanhangwagen getekend bij een verhuurbedrijf en stelde dat hij bezig was met het onmiddellijk laden van de aanhangwagen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 16 januari 2018 was belanghebbende niet verschenen, terwijl zijn gemachtigde wel tijdig was uitgenodigd. Het Hof oordeelde dat de administratieve handelingen voorafgaand aan het laden en lossen, zoals het ondertekenen van de huurovereenkomst, niet als onmiddellijk laden konden worden aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat er geen sprake was van onmiddellijk laden en lossen, maar van parkeren. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen kosten aan de heffingsambtenaar opgelegd.