ECLI:NL:GHAMS:2018:143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
23-001873-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een handzaag in Paramaribo

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, is beschuldigd van poging tot doodslag op een vrouw in Paramaribo, Suriname, op 6 mei 2016. De verdachte heeft niet willen meewerken aan psychologisch onderzoek, wat complicaties met zich meebracht voor de beoordeling van zijn geestelijke toestand. De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot doodslag als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een handzaag op het slachtoffer heeft ingehakt, wat leidde tot ernstige verwondingen. De advocaat-generaal heeft gepleit voor bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet de intentie had om te doden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het bestanddeel 'voorbedachten rade', maar heeft de poging tot doodslag wel bewezen verklaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar zes jaar, rekening houdend met de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7.536,46, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001873-17
datum uitspraak: 17 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654083-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij (als ingezetene van Nederland) op of omstreeks 6 mei 2016 te Latour (Paramaribo), Suriname, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een zaag, in elk geval een scherp en puntig voorwerp, eenmaal of meermalen op/in het gezicht en/of een/de armen en/of een/de been/benen en/of een hand en/of een borst, in elk geval op/in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of ingehakt en/of gezaagd;
subsidiair:
hij (als ingezetene van Nederland) op of omstreeks 6 mei 2016 te Latour (Paramaribo), Suriname, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken/loszittende brug in het bovengebit en/of een traumatische dehicentie van de biceps linker arm en/of zenuw- en spierletsel linker onderbeen en/of een of meer snij- en scheurwond(en)) heeft toegebracht, door met een zaag, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, eenmaal of meermalen op/in het gezicht en/of een/de armen en/of een/de been/benen en/of een hand en/of een borst, in elk geval op/in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of in te hakken en/of te zagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt en een andere bewijsconstructie hanteert.

Partiële vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’, zodat geen sprake is van een poging tot moord.

Bewijsoverwegingen

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] en daartoe aangevoerd dat de verdachte door het slachtoffer meerdere malen met een zaag op haar lichaam te slaan en daarmee in te hakken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer fataal letsel zou kunnen toebrengen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden vastgesteld dat de mate van geweld die de verdachte heeft toegepast tot de dood kan leiden. Volgens de raadsvrouw kan niet worden vastgesteld dat door het slaan en snijden met een zaag door de verdachte op de geraakte delen van het lichaam van het slachtoffer – te weten de benen, armen en de flank – dodelijk letsel kan worden toegebracht.
Overwegingen hof
Anders dan de raadsvrouw en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan als een poging tot doodslag. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer heeft aangevallen met een handzaag met een lengte van ongeveer 47 centimeter en dat hij op het bed stond terwijl zij onder hem lag. Het slachtoffer is tijdens de aanval in de foetushouding gaan liggen en heeft geprobeerd met haar armen haar gezicht af te schermen. Zij heeft daarbij meerdere scheur- en snijwonden opgelopen, onder meer aan de linkerhand en linker arm waarmee zij haar gezicht afschermde. Het met een dergelijke handzaag meermalen op korte afstand met kracht slaan en inhakken op het lichaam van het slachtoffer was naar het oordeel van het hof zodanig gevaarzettend dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. In het bovenlichaam, hals en hoofd bevinden zich immers vitale delen van het lichaam, zoals (hals)slagaders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij als ingezetene van Nederland op 6 mei 2016 te Latour (Paramaribo), Suriname, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een zaag meermalen op de arm en de benen en een hand en borst van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en ingehakt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf, te weten een poging tot doodslag. Hij heeft zonder een duidelijke aanleiding een jonge vrouw op een gruwelijke wijze aangevallen met een handzaag en heeft daarmee op haar lichaam geslagen en ingehakt waarbij zij om het leven had kunnen komen. Het slachtoffer is tijdens de aanval in de foetushouding gaan liggen en heeft geprobeerd met haar armen haar gezicht af te schermen. Enkel door ingrijpen van een oom van de verdachte, die de verdachte heeft overmeesterd, is een ernstiger afloop voorkomen. De situatie is voor het slachtoffer extreem angstaanjagend geweest. Zij is ’s nachts, liggend op haar bed, onverhoeds aangevallen en was niet in staat zich te onttrekken aan deze aanval van de met een zaag gewapende verdachte.
De lichamelijke integriteit van het slachtoffer is door toedoen van de verdachte ernstig geschonden. Het slachtoffer is zwaar gewond geraakt aan haar bovenarm, borst, hand en beide benen. Zij is niet meer in staat om lange afstanden te lopen, te fietsen of haar grote hobby salsadansen uit te oefenen. De littekens die het gevolg zijn van het door de verdachte toegepaste geweld zijn blijvend en in het oog springend; ook hierdoor zal zij dagelijks aan het afgrijselijke incident worden herinnerd. Blijkens de letselverklaring zal herstel van de letsels jarenlang gaan duren. Het is niet aan de verdachte te danken dat het toegebrachte letsel achteraf bezien niet nog ernstiger gevolgen heeft gehad. De leefsituatie van het slachtoffer is op ingrijpende wijze veranderd en zij lijdt door deze aanval van verdachte aan een posttraumatisch stresssyndroom, waarvoor psychologische behandeling is geïndiceerd.
Het behoeft geen nadere toelichting dat de rechtsorde ernstig wordt geschokt door een dergelijk misdrijf. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor het recht op leven van een medemens.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2017 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf eveneens kennis genomen van de volgende over de verdachte uitgebrachte rapporten:
  • een Pro Justitia rapport van 12 juli 2016, opgemaakt door drs. [naam 1], psychiater;
  • een Pro Justitia rapport van 15 juli 2016, opgemaakt door drs. [naam 2], GZ-psycholoog;
  • een Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC), van 28 februari 2017, opgesteld door [naam 3], psychiater, en [naam 4], GZ-psycholoog;
  • een beknopt reclasseringsadvies van Inforsa van 24 oktober 2017.
De verdachte heeft niet willen meewerken aan onderzoeken door psychologen en/of psychiaters. De verdachte is in het PBC opgenomen en geobserveerd, maar heeft daar consequent niet willen meewerken aan onderzoeken naar zijn persoon. Hij is het grootste deel van de tijd in zijn cel gebleven en heeft alleen, zij het ook zeer beperkt, deelgenomen aan avondrecreatie. De onderzoekers van het PBC hebben dan ook geen uitspraak kunnen doen over de aan- of afwezigheid van psychiatrische pathologie in engere zin en/of persoonlijkheidsproblematiek en/of intellectuele beperkingen.
De rapporteur van de reclassering (hierna: de reclassering) heeft op 24 oktober 2017 in haar rapport bericht dat de verdachte een gebrek aan zelfinzicht heeft, zichzelf ernstig overschat en het feit bagatelliseert. De reclassering acht het gevaarsrisico zeer hoog en adviseert om de verdachte af te straffen omdat geen plan van aanpak kan worden opgesteld. De reclassering acht psychiatrisch onderzoek nog immer geïndiceerd om de mogelijkheden van een dwangkader te onderzoeken. Na afstraffing blijft het gevaarsrisico zonder verdere behandeling hoog, aldus de reclassering.
Daarnaar gevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard ook thans niet te willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Het gevolg van deze houding is dat ook het hof geen inzicht heeft verkregen in de persoon van de verdachte en in onvoldoende mate kan vaststellen of een behandeling en/of maatregel zoals terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden dan wel verpleging van overheidswege is geboden.
Verdachte heeft zonder dat hij daarvoor een verklaring kan geven een jonge vrouw aangevallen en heeft haar daarbij ernstig letsel toegebracht. Gelet op de ernst van dit feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de gevolgen hiervan voor het slachtoffer en omdat de verdachte geweigerd heeft inzicht te geven in zijn persoon, is het onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Het hof komt daarbij tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal is geëist op grond van de volgende overwegingen. Het hof rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij het incident lijkt te bagatelliseren en geen enkel berouw heeft getoond voor zijn handelen. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij zich het incident niet kan herinneren en het daarom oneerlijk vindt dat hij daarvoor wordt gestraft en dat hij zich door de detentie gedupeerd voelt. Het hof acht deze houding van verdachte zeer kwalijk en kan gelet op de weigerachtige houding van de verdachte omtrent een persoonlijkheidsonderzoek geen rekening houden met een eventuele bestaande ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aan de zijde van de verdachte. Door niet te willen meewerken aan de geboden persoonlijkheidsonderzoeken heeft de verdachte niet getracht een oorzaak te vinden voor zijn onverklaarbare handelen. Het hof heeft bij de aan verdachte op te leggen duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf verder betrokken het door de reclassering omschreven hoge gevaarsrisico, welk risico bij gebrek aan medewerking aan de zijde van de verdachte om tot meer inzicht te komen over de aanleiding van deze agressiedoorbraak niet kan worden ingeperkt door een plan van aanpak. Dit alles overwegende en in het belang van de bescherming van de maatschappij rest het hof niet anders dan aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.071,41, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is als volgt samengesteld.
zorgkosten € 295,46
fysiotherapie € 1.042,50
diëtist € 90,00
tandarts kosten € 83,50
kleding/goederen € 559,95
------------ +
totale materiële schade € 2.071,41
immateriële schade € 6.000,00
------------ +
totale schade € 8.071,41
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.780,41 (materiële schade € 780,41 en immateriële schade € 4.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte zich kan vinden in de toegewezen vordering van de rechtbank. De verdediging heeft ten aanzien van de huidige vordering alleen de hoogte van de gevorderdere immateriële schade betwist. De raadsvrouw heeft betoogd dat die schadepost slechts tot een bedrag van € 4.000,00 kan worden toegewezen, zoals ook door de rechtbank is beslist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de diëtist en de fysiotherapeut overweegt het hof dat deze kosten onvoldoende door de verdediging zijn betwist en deze voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde schade voor de telefoon, de stijltang en het beddengoed is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof overweegt voorts dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het procesdossier en de door de benadeelde partij overgelegde stukken is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte ernstig lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen, zoals hiervoor bij de strafmaatoverweging is overwogen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 6.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de genoemde gevolgen van het bewezen verklaarde voor de benadeelde partij en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.536,46 (zevenduizend vijfhonderdzesendertig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 1.536,46 (duizend vijfhonderdzesendertig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
6 mei 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.536,46 (zevenduizend vijfhonderdzesendertig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 1.536,46 (duizend vijfhonderdzesendertig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
6 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2018.
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.