ECLI:NL:GHAMS:2018:1411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
23-003020-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens ontbreken van grieven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017. De veroordeelde was in eerste aanleg veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal en meermalen gepleegde diefstal. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 236.357,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 427.000,- zou betalen aan de Staat.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 april 2018 heeft het hof vastgesteld dat de veroordeelde geen schriftuur met grieven had ingediend en ook mondeling geen bezwaren tegen het vonnis had opgegeven. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen rechtens te respecteren belang was dat diende met enig onderzoek van de zaak. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003020-17
Datum uitspraak: 6 april 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-710301-15 tegen de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 427.000,-.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van:
het onder 1 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
het onder 2 bewezenverklaarde
diefstal;
het onder 3 bewezenverklaarde
diefstal, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 8 augustus 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 236.357,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 april 2018. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de veroordeelde in het hoger beroep

Nu door of namens de veroordeelde geen schriftuur houdende grieven is ingediend, mondeling geen bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak, zal de veroordeelde gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2018.
[…]