In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politiebeambte, hierna 'belanghebbende', tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de inhouding van loonheffing over een aan belanghebbende uitbetaalde dwangsom van € 490, die was verbeurd omdat de korpschef niet tijdig op een bezwaar had beslist. De inspecteur van de Belastingdienst had loonheffing ingehouden over dit bedrag, wat door belanghebbende werd betwist.
De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de inhouding van loonheffing onterecht was. Het Hof stelde vast dat de dwangsom niet als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 kan worden aangemerkt, omdat deze was verbeurd op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet voortvloeide uit de dienstbetrekking van belanghebbende. Het Hof benadrukte dat de dwangsom een compensatie is voor de trage besluitvorming van het bestuursorgaan en niet als beloningsvoordeel moet worden gezien.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en verleende hem een teruggaaf van de ingehouden loonheffing van € 295,75. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.379,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.