ECLI:NL:GHAMS:2018:1245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
K17/230408
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag ex artikel 12 Sv inzake aangifte van politiegeweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen, heeft op 12 oktober 2017 een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen onbekend gebleven personen en twee politieambtenaren wegens openlijke geweldpleging en mishandeling. Klager had op 9 januari 2015 aangifte gedaan van openlijke geweldpleging en mishandeling door de politie op 30 april 2014, waarbij hij letsel had opgelopen. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het klaagschrift en het verslag van de advocaat-generaal, en heeft klager in de gelegenheid gesteld zijn beklag toe te lichten in raadkamer.

Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager zijn standpunt toegelicht, maar de advocaat-generaal heeft geen aanleiding gezien om de eerdere conclusie te herzien. Het hof heeft vervolgens de feiten beoordeeld, waarbij het dossier onvoldoende bewijs bevatte om de daders van de openlijke geweldpleging te identificeren. Wat betreft de aangifte van mishandeling door de politieambtenaren, stonden de verklaringen van klager en de beklaagden tegenover elkaar. De beklaagden hebben verklaard dat klager zich verzette tegen zijn aanhouding en dat zij geen geweld hebben gebruikt. Het hof concludeert dat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte van mishandeling, en dat er geen aanwijzingen zijn voor een mogelijke veroordeling van de beklaagden.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er goede redenen zijn om geen vervolging te gelasten en heeft het beklag van klager ongegrond verklaard. De beschikking is gegeven door de rechters P.C. Kortenhorst, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. van Gorp.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K17/230408 van
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen, Zaandam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 12 oktober 2017 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen:
- vooralsnog onbekend gebleven personen ter zake van openlijke geweldpleging en
- politieambtenaren
[beklaagde 1] en [beklaagde 2](hierna beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 5 december 2017 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland van 25 oktober 2017.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 21 maart 2018 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door zijn advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Uit het dossier komt het volgende naar voren:
- Klager heeft op 9 januari 2015 per e-mail aangifte gedaan van openlijke geweldpleging door onbekend gebleven personen op 30 april 2014 en van mishandeling door de politie op diezelfde dag. Volgens de aangifte werd klager bij een skatepark te Koog aan de Zaan door een aantal mannen tegen benen, bovenlichaam en hoofd geslagen en/of geschopt. Nadat klager was weggelopen, werd hij benaderd door de beklaagden. Zij gingen samen naar het skatepark om te bezien of klager de daders aan kon wijzen. Daarna gebruikte de politie geweld tegen klager. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat klager een hersenschudding, schrammen over het lichaam en schade aan zijn gebit had opgelopen. Als gevolg van het geweld leed klager licht aan geheugenverlies, waardoor hij zich niet alles kan herinneren. Klager heeft gesteld dat beklaagden hem het dit letsel hebben toegebracht.
In een medische verklaring van een bezoek van klager op 2 mei 2014 aan het ziekenhuis. is vermeld dat klager gebroken voortanden in onder- en bovenkaak en bloeduitstortingen en schrammen over het lichaam had. Er waren geen zichtbare hoofdwonden, wel een lichte zwelling rechts frontaal. Als voorlopige diagnose is een commotio cerebri gegeven.
- Brigadier van politie [verbalisant] heeft op 30 april 2014 geverbaliseerd dat hij via de meldkamer het bericht over een mishandeling bij het skatepark kreeg en daar in de buurt klager aantrof. Klager was onvast ter been, had bloeddoorlopen ogen, sprak met dubbele tong en riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Hij zag dat klager verwondingen in zijn gezicht had en dat zijn voortanden beschadigd waren. Klager was niet goed aanspreekbaar maar [verbalisant] begreep dat klager bij het skatepark oud-schoolgenoten was tegengekomen die hem hadden gevraagd of hij drugs wilde hebben; dat wilde hij wel en er was toen een auto weggereden en met andere mensen weer teruggekomen en door die mensen was hij belaagd. Omdat klager zei dat hij de mensen zou kunnen aanwijzen is hij met twee andere politiemensen die onderwijl ter plaatse waren gekomen – beklaagden – naar het skatepark gelopen. Toen [verbalisant] daar even later ook kwam, zag hij dat zijn collega beklaagde [beklaagde 1] vergeefs probeerde met klager in gesprek te komen en dat klager tegen een daar aanwezige man ([naam 1]) zei: “Ik herken jou, sla me dan”, waarop zijn collega klager bij die man vandaan trok.
- Beklaagden hebben op 30 april 2014 geverbaliseerd dat klager verschillende kenmerken van dronkenschap vertoonde. Bij het skatepark sprak klager [naam 1] aan. Klager zei dat [naam 1] moest zeggen wie allemaal klager zojuist had geslagen, dat [naam 1] een van hen was. [naam 1] zei dat hij niet wist waar klager het over had. Klager nam een dreigende houding aan tegenover [naam 1]. Zij zagen dat klager zijn rechter vuist balde en [naam 1] op zijn gezicht sloeg. Vervolgens stortten de omstanders zich op klager, waardoor hij op de motorkap van een auto belandde.
[beklaagde 2] haalde de omstanders van klager af en trok klager van de motorkap. Klager hield zich slap en viel op zijn rug op de grond. [beklaagde 1] pakte klager aan zijn enkels vast en trok hem weg van de groep.
[beklaagde 2] en [beklaagde 1] hielden klager aan voor mishandeling van [naam 1]. Zij zeiden tegen klager dat hij op zijn buik moest gaan liggen en zijn armen moest spreiden. Zij zagen dat klager zijn vuisten balde en zijn armen tegen zijn buik aan spande. Zij kregen geen beweging in de armen van klager. [beklaagde 1] waarschuwde klager dat zij geweld zouden gebruiken als hij niet meewerkte. Klager bleef zich verzetten. Beiden probeerden klager onder controle te brengen. Na enig verzet gaf klager gehoor aan hun aanwijzingen en ging op zijn buik liggen. Hierop werden klager geboeid en overgebracht naar het bureau van politie.
- De verklaringen die beklaagden als getuige bij de rechter-commissaris in de strafzaak tegen klager ter zake van mishandeling van [naam 1] hebben afgelegd komt in grote lijnen overeen met hetgeen hiervoor is weergegeven. Uit deze verklaringen komt (aanvullend op hetgeen hiervoor is weergegeven) naar voren dat zij zagen dat klager letsel aan zijn tanden had toen zij met hem in contact kwamen. Na klagers aanhouding heeft de [beklaagde 2] geen ander letsel gezien dan het letsel dat klager eerder had. Ook beklaagde [beklaagde 1], heeft gezegd dat hij na de aanhouding niet gezien heeft dat klager letsel zou hebben dat hij eerder nog niet had. Beide beklaagden hebben gezegd dat klager meteen bij het eerste contact heeft gezegd dat er een tand of tanden uit zijn mond was/waren geslagen.
- [naam 1] heeft aangifte van mishandeling gedaan. Toen hij op de fiets de skatebaan kwam, sprak klager – die daar samen met de politie was – hem aan. Klager zei tegen hem dat hij alle aanwezige jongens kende. [naam 1] zei dat hij de jongens niet kende en dat klager beter weg kon gaan voordat er iets uit de hand liep. Hij voelde opeens een pijnscheut op zijn borst en viel naar achteren. Hij zag dat klager voor hem heen stond gebogen met zijn armen gestrekt naar [naam 1]. [naam 1] stond op en kon klager van zich af houden door zijn armen gestrekt te houden. De politie pakte klager meteen vast.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Bij de toetsing moet in acht worden genomen dat in het strafrecht geldt dat voor een bewezenverklaring naast een aangifte ten minste een minimale hoeveelheid steunbewijs nodig is die uit een andere bron dan aangever afkomstig is en waarin voldoende bevestiging gevonden kan worden voor de juistheid van de in de aangifte opgenomen verklaring over de strafbare gedraging.
De overwegingen van het hof
- Openlijke geweldpleging
Ten aanzien van de aangifte van openlijke geweldpleging bevat het dossier thans onvoldoende gegevens om de daders te identificeren, laat staan om een strafrechtelijke veroordeling mogelijk te maken. Volgens de politieambtenaren met wie klager korte tijd na het voorval bij het skatepark is gaan kijken of de daders daar nog waren, kon hij niemand aanwijzen die betrokken was geweest bij het openlijk geweld.
- Mishandeling
Ten aanzien van de aangifte van mishandeling door twee politieambtenaren staan de verklaringen van klager en die van beklaagden tegenover elkaar.
Beklaagden hebben gezegd dat zij klager hebben ontzet en vervolgens aangehouden, nadat hij bij het skatepark een van de aanwezigen een vuistslag had gegeven en de anderen zich tegen hem hadden gekeerd. Beklaagden hebben verklaard dat klager zich verzette tegen zijn aanhouding. Zij hebben betwist dat zij klager klappen hebben gegeven en zijn hoofd hard tegen de grond hebben geduwd.
Beide beklaagden hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat klager al letsel had toen zij met klager in gesprek raakten, derhalve alvorens hij werd aangehouden. Na klagers aanhouding heeft de [beklaagde 2] geen ander letsel gezien dan het letsel dat klager eerder had. Ook beklaagde [beklaagde 1], heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris, gezegd dat hij na de aanhouding niet gezien heeft dat klager letsel zou hebben dat hij eerder nog niet had. Beide beklaagden hebben gezegd dat klager meteen bij het eerste contact heeft gezegd dat er een tand of tanden uit zijn mond was/waren geslagen
Het hof merkt op dat de verklaringen van beklaagden steun vinden in de verklaring van brigadier van politie [verbalisant]. Hij heeft in het door hem op de dag van de incidenten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen vermeld dat hij, na de melding van mishandeling bij het skatepark en voordat beklaagden met klager daarheen gingen, heeft gezien dat klager meerdere verwondingen op zijn gezicht had en dat zijn voortanden beschadigd waren.
Het dossier bevat naast klagers aangifte dan ook geen steunbewijs dat beklaagden hem letsel hebben toegebracht, zodat een veroordeling ter zake van mishandeling niet mogelijk is.
- Nader onderzoek
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor relevant nader onderzoek naar de door klager gestelde feiten. Met betrekking tot het horen van getuigen (de vrouw die de openlijke geweldpleging bij het skatepark aan de politie heeft gemeld, en [naam 2] en [naam 1] die aanwezig waren bij de aanhouding van klager), geldt dat sinds het gebeuren vier jaar is verstreken. Nu de ervaring leert dat tijdsverloop van grote invloed is op de herinneringen en de waarde van een getuigenverklaring daardoor vermindert, is het onwaarschijnlijk dat het alsnog zoeken en horen van getuigen tot voldoende duidelijkheid over de toedracht zal leiden.
- De slotsom
Er zijn geen aanwijzingen dat een veroordeling voor openlijke geweldpleging en/of voor mishandeling door politieagenten mogelijk is.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 16 april 2018 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.