Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde 1] en [beklaagde 2](hierna beklaagden) ter zake van mishandeling.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen, heeft op 12 oktober 2017 een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen onbekend gebleven personen en twee politieambtenaren wegens openlijke geweldpleging en mishandeling. Klager had op 9 januari 2015 aangifte gedaan van openlijke geweldpleging en mishandeling door de politie op 30 april 2014, waarbij hij letsel had opgelopen. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het klaagschrift en het verslag van de advocaat-generaal, en heeft klager in de gelegenheid gesteld zijn beklag toe te lichten in raadkamer.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager zijn standpunt toegelicht, maar de advocaat-generaal heeft geen aanleiding gezien om de eerdere conclusie te herzien. Het hof heeft vervolgens de feiten beoordeeld, waarbij het dossier onvoldoende bewijs bevatte om de daders van de openlijke geweldpleging te identificeren. Wat betreft de aangifte van mishandeling door de politieambtenaren, stonden de verklaringen van klager en de beklaagden tegenover elkaar. De beklaagden hebben verklaard dat klager zich verzette tegen zijn aanhouding en dat zij geen geweld hebben gebruikt. Het hof concludeert dat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte van mishandeling, en dat er geen aanwijzingen zijn voor een mogelijke veroordeling van de beklaagden.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er goede redenen zijn om geen vervolging te gelasten en heeft het beklag van klager ongegrond verklaard. De beschikking is gegeven door de rechters P.C. Kortenhorst, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. van Gorp.