ECLI:NL:GHAMS:2018:1228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-002148-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging zware mishandeling en gevaarlijk rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van gevaarlijk rijgedrag en een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar. De feiten vonden plaats op 27 januari 2016, toen de verdachte met zijn auto opzettelijk in de richting van een motoragent reed, die betrokken was bij een stoet van voertuigen. De verdachte heeft de motoragent met zijn buitenspiegel geraakt, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf is niet voltooid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarnaast is er een voorwaardelijke geldboete van 450 euro opgelegd. De benadeelde partij, de motoragent, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002148-17
datum uitspraak: 30 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-044003-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (werkzaam bij politie [plaats]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in een (personen)auto (met hoge en /of toenemende snelheid) naar of in de richting van die voornoemde [slachtoffer] is gereden (waarbij die [slachtoffer] met een buitenspiegel van de personenauto van verdachte werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op 27 januari 2016 te Amsterdam, [slachtoffer] (verbalisant werkzaam bij politie [plaats]) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (personen)auto met aanzienlijke snelheid op/naar het dienstvoertuig (dienstmotor) waarop voornoemde [slachtoffer] reed/zat/zich bevond, is toe gereden;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A10 (Ring Zuid) gaande in de richting Schiphol, alwaar hij verdachte,
- meermalen (telkens) (al seinend) de bestuurder van een (dienst)motorvoertuig dicht was genaderd (het zogenoemde bumperkleven) en/of
- op dezelfde rijstrook als waarop de bestuurder van een (dienst)motor reed links wilde inhalen en/of (vervolgens)
- zich met het door hem bestuurde voertuig geheel of gedeeltelijk tussen de vangrail en de rijstrook waarop de bestuurder van een (dienst)motor reed te drukken en/of te begeven en/of (vervolgens)
- de bestuurder van een (dienst)motor heeft geraakt met de buitenspiegel van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig,
welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden niet in het vonnis zijn opgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 27 januari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (werkzaam bij politie [plaats]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in een personenauto met hoge en toenemende snelheid in de richting van die voornoemde [slachtoffer] is gereden, waarbij die [slachtoffer] met een buitenspiegel van de personenauto van verdachte werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 januari 2016 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A10 (Ring Zuid) gaande in de richting Schiphol, alwaar hij verdachte,
- meermalen al seinend de bestuurder van een dienstmotor dicht was genaderd (het zogenoemde bumperkleven) en
- op dezelfde rijstrook als waarop de bestuurder van een dienstmotor reed links wilde inhalen en vervolgens
- zich met het door hem bestuurde voertuig tussen de vangrail en een dienstmotor drukte en vervolgens
- de bestuurder van een dienstmotor heeft geraakt met de buitenspiegel van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016021022-1 van 27 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 januari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Ik kom aangifte doen van poging zware mishandeling. Ik ben werkzaam bij de politie [plaats], team verkeer. Ik doe dit werk al ongeveer acht jaar. Ik ben hiervoor getraind. Op 27 januari 2016 moest ik een stoet begeleiden van twee voertuigen van Amsterdam naar Schiphol ten behoeve van de EU top. Deze begeleiding die ik deed houdt in dat er achter en voor het voertuig die begeleid moest worden 1 motoragent reed. Ik was de achterste motoragent en reed achter het voertuig aan. Een paar honderd meter voor de stoet rijdt nog een motoragent, deze brengt de verkeerssituatie alvast voor ons in beeld. Omstreeks 17:45 uur reed ik met de stoet op de A10, ring Zuid richting Schiphol. Ik hoorde van de voorste motoragent dat er langzaam rijdend verkeer naderde. Ik zag dat het verkeer langzamer reed. Ik denk dat ik ongeveer 50 km per uur reed. Omdat er zich langzaam rijdend verkeer vormde heb ik besloten om op de 1e rijstrook van de A10 te gaan rijden. Hierdoor voorkom ik dat er links van de stoet verkeer naast de voertuigen gaat rijden. Op een gegeven moment zag ik in mijn linker spiegel een voertuig achter mij rijden. Ik zag dat het voertuig heel dicht achter mij reed. Ik zag dat het voertuig op een gegeven moment op ongeveer 2 meter achter mij reed. Daarna nam het voertuig weer wat afstand en even later kwam het voertuig weer dichterbij. Ik denk dat het voertuig dit zo’n 10 keer heeft gedaan, met het seinen erbij. Het voertuig was aan het bumperkleven. Ik zag dat het om een zwarte Renault Clio ging. Ik zag ook dat het voertuig met zijn lichten naar mij seinde. Ik vond het rijgedrag van de bestuurder erg gevaarlijk en hinderlijk. Ik strekte mijn linkerarm uit en maakte het gebaar dat hij afstand moest houden. Ik wuifde met mijn gehele arm en hand. Ik zag dat het voertuig geen afstand hield. Ik denk dat het voertuig zo’n 3 à 4 kilometer zo hinderlijk achter mij aan heeft gereden. Het verkeer ging weer sneller rijden. Ik denk dat wij ongeveer 70 kilometer per uur reden. Ik reed nog steeds op de eerste rijstrook. Ik zag dat het voertuig mij links wilde inhalen, op dezelfde rijstrook waarop ik reed, dus rijstrook 1. Het voertuig wilde mij inhalen tussen mijn motor en de vangrail. Dit zag ik doordat het voertuig eerst afstand nam en vervolgens met hogere snelheid op mij af kwam rijden. Vervolgens duwde de bestuurder het voertuig tussen mij en de vangrail. Ik voelde dat het voertuig mijn linkerbeen raakte. Ik zag en voelde dat de rechterspiegel van het voertuig mijn been raakte. Ik raakte een klein beetje uit evenwicht. Gelukkig bleef mijn motor overeind. Om ruimte te creëren tussen het voertuig en mij heb ik met mijn linkerhand mijn motor van het voertuig kunnen wegduwen.
[…]
Samen met mijn collega [naam] hebben wij het voertuig onderaan de afslag bij Sloten staande gehouden. Ik heb de bestuurder van het voertuig zelf aangesproken. Hij verklaarde mij te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1987.
Ik zag vervolgens dat hij naar zijn voertuig liep om zijn rechterbuitenspiegel terug te klappen. Daarna hoorde ik hem verklaren: Ik heb je inderdaad met mijn spiegel geraakt. Ik vroeg hem vervolgens waarom hij aan het kleven en aan het seinen was. Hij verklaarde dat hij vond dat ik onnodig links aan het rijden was.
2. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 27 januari 2016 in een zwarte Renault Clio op de A10 in Amsterdam reed.
Ik wilde op de een of andere manier voorbij de motor. Ik wilde hem tussen de vangrail en de motor passeren. Kennelijk heb ik hem geraakt. Ik wilde gewoon zo snel mogelijk naar huis. Hij had daardoor inderdaad ten val kunnen komen en zwaar lichamelijk letsel kunnen bekomen.

Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad (ook niet in voorwaardelijke zin) dat er op was gericht dat de motoragent daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden heeft aanvaard.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte rijdende in een personenauto doelbewust een op dezelfde rijstrook rijdende motor is gepasseerd met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur, door zich op dezelfde rijstrook tussen de vangrail en de motorrijder te manoeuvreren, waarbij hij met zijn rechterspiegel het linkerbeen van de motoragent heeft geraakt op een dusdanige wijze dat de autospiegel naar binnen is geklapt. Een motorrijder is een kwetsbare verkeersdeelnemer en het is naar het oordeel van het hof enkel aan de rijvaardigheid en het adequate handelen van de daarvoor opgeleide motoragent te danken dat hij niet ten val is gekomen en het daarvan te verwachten gevolg – zwaar lichamelijk letsel – niet is ingetreden.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. Het onder 1 primair tenlastegelegde kan daarom worden bewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van feit 2 – een overtreding – heeft de politierechter een voorwaardelijke geldboete van 450 euro, subsidiair 9 dagen hechtenis opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter zijn opgelegd, met dien verstande dat van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden, 7 maanden voorwaardelijk zijn, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag en een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in de uitoefening van diens functie. De verdachte is met zijn auto een op dezelfde rijstrook rijdende motoragent gepasseerd met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur, door zich tussen de vangrail en de motorrijder te manoeuvreren. De verdachte heeft de motor daarbij geraakt. Dat de motoragent met de schrik is vrijgekomen en geen zwaar letsel heeft opgelopen, is geenszins aan de verdachte te danken. Blijkens de vordering van de benadeelde partij heeft het incident een behoorlijke impact op het persoonlijk welbevinden van de motoragent gehad. Ten slotte heeft de verdachte er ter terechtzitting weinig blijk van gegeven dat hij zich bewust is van het grote gevaar dat hij voor het verkeer en meer in het bijzonder de motoragent heeft veroorzaakt. Verdachte lijkt vooral de consequenties van deze strafzaak voor zichzelf erg vervelend te vinden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2018 heeft hij eerder wegens mishandeling een strafbeschikking opgelegd gekregen, welke onherroepelijk is geworden.
Het hof acht gelet op de ernst van het feit een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de raadsman bepleit, niet passend. Het hof acht, alles afwegende, de taakstraf, gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid en de voorwaardelijke geldboete – zoals door de politierechter opgelegd – passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 825,00 wegens immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken.
Begrijpelijkerwijs heeft de benadeelde partij nadelige psychische gevolgen ondervonden, zoals de schrik, moeite met slapen en herbelevingen. Dat sprake is van daadwerkelijk geestelijk letsel is echter onvoldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 45, 62 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden en mr. J. Piena, mr. M. Iedema en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2018.
Mr. Piena is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]