ECLI:NL:GHAMS:2018:1208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
23-002011-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging in Zandvoort na beoordeling camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 8 oktober 2016 in Zandvoort, waarbij hij in een uitgaansgelegenheid, samen met anderen, geweld zou hebben gepleegd tegen een persoon, aangeduid als [slachtoffer]. De tenlastelegging omvatte zowel het slaan als het trappen van de aangever. Tijdens de zitting heeft het hof de camerabeelden van het incident bekeken, die van slechte kwaliteit waren, maar wel inzicht gaven in de gebeurtenissen. Het hof concludeerde dat de verdachte zich in de nabijheid van de aangever bevond en stampende bewegingen maakte, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk geweld had gebruikt tegen de aangever. De verklaringen van de medeverdachte werden als onbetrouwbaar beoordeeld, en het hof kon niet vaststellen dat de verdachte de aangever had geraakt. Hierdoor oordeelde het hof dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging, en sprak hem vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002011-17
datum uitspraak: 30 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-261450-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 oktober 2016 te Zandvoort, in/op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten "de [naam]", gevestigd aan de Haltestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één persoon, te weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer],
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Zandvoort [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat sprake was van een schermutseling tussen hen beiden in de hal van uitgaansgelegenheid [naam] te Zandvoort. Uit de camerabeelden blijkt dat de aangever en [medeverdachte 1] op enig moment de dansvloer ‘binnenvallen’, waarna de verdachte zich bewust in het gezelschap heeft gevoegd en stampende bewegingen met zijn benen heeft gemaakt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte de aangever heeft geschopt en dit blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven. Bij de aangever is letsel geconstateerd. Er is sprake van een incidenteel samenwerkingsverband en van een voldoende significante bijdrage aan het geweld door de verdachte, zodat deze zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft ter terechtzitting de beelden van een bewakingscamera in voornoemde uitgaansgelegenheid bekeken. De beelden zijn gemaakt rondom en op het tijdstip van het incident, in de ruimte waar de bar zich bevindt (camera 4). Het hof heeft waargenomen dat de beelden van relatief slechte kwaliteit en donker zijn. Op de beelden is te zien dat de verdachte zich op enig moment begeeft naar een groep. In combinatie met de inhoud van de overige bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat dit een groep personen is die zich heeft gevormd rondom aangever [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1], die beiden bij de deur rechtsboven in beeld op de grond liggen. Op de beelden is tevens te zien dat de verdachte op dat moment stampende bewegingen maakt en naar voren buigt. Op de beelden heeft het hof niet kunnen waarnemen dat hij [slachtoffer] daarbij daadwerkelijk heeft geraakt noch dat hij hem heeft geslagen. Dat is ook overigens niet komen vast te staan. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat de verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende betrouwbaar is, omdat zijn verklaringen op belangrijke onderdelen strijdig zijn met hetgeen uit overige verklaringen en uit de camerabeelden blijkt en het hof rekening houdt met de reële mogelijkheid dat hij zijn eigen betrokkenheid heeft geprobeerd te marginaliseren. Ten aanzien van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] merkt het hof op dat het aan de hand van de camerabeelden deels andere waarnemingen heeft gedaan dan [verbalisant].
Zo de gedragingen van de verdachte al een bijdrage van voldoende betekenis opleveren aan een openlijke geweldpleging, overweegt het hof het volgende. Genoegzaam staat vast dat kort voor het moment waarop de verdachte zich naar de groep begaf en de stampende bewegingen maakte, in een andere ruimte van de uitgaansgelegenheid (te weten de hal) sprake was van geweldpleging tegen [slachtoffer] en dat deze en [medeverdachte 1] op bedoeld moment op de grond lagen. Onvoldoende is echter gebleken dat op dat moment de geweldpleging nog immer voortduurde. In zoverre kunnen de gedragingen van de verdachte dan ook niet worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De op de camerabeelden waargenomen gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte 2] maken dit niet anders.
Op grond van het voorgaande is het hof met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Nu het hof, zoals uit het voorgaande blijkt, niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte bij het maken van de stampende bewegingen de aangever heeft geraakt, is het subsidiair ten laste evenmin bewezen, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. S. Clement en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2018.
[…]