ECLI:NL:GHAMS:2018:1207

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
23-000118-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bedreiging, veroordeling voor rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, alsook voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De tenlastelegging betrof een incident op 16 juli 2013, waarbij de verdachte met een auto op een politieagent afreed, terwijl deze een stopteken gaf. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof heeft het vonnis vernietigd. Het hof sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de politieagent in gevaar had gebracht. De verklaringen van de aangeefster en getuigen waren niet consistent genoeg om tot een veroordeling te komen. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte zonder geldig rijbewijs had gereden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden. De benadeelde partij, de politie, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000118-17
datum uitspraak: 30 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-674143-13 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 en 16 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.primair:hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorvoertuig, te weten een personenauto (merk/type/kleur: Fiat/Punto/grijs) (kenteken: [kenteken]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], werkzaam bij de politie, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meer stopteken(s), gegeven door voornoemde [slachtoffer], heeft genegeerd en/of (vervolgens) (veel) gas heeft (bij)gegeven, althans niet zijn snelheid heeft verminderd, en/of (met hoge snelheid) (recht) op voornoemde [slachtoffer] is afgereden, waardoor voornoemde Van der Waal zichzelf en/of haar fiets naar achteren moest trekken en/of naar achteren moest gaan, teneinde een aanrijding met het voornoemde door verdachte bestuurde motorvoertuig te voorkomen.

1.subsidiair:hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer], werkzaam bij de politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een motorvoertuig, te weten een personenauto (merk/type/kleur: Fiat/Puno/grijs) (kenteken: [kenteken]) één of meer stopteken(s), gegeven door voornoemde [slachtoffer], genegeerd en/of (vervolgens) (veel) gas (bij)gegeven, althans niet zijn snelheid verminderd, en/of (met hoge snelheid) (recht) op voornoemde [slachtoffer] is afgereden, waardoor voornoemde Van der Waal zichzelf en/of haar fiets naar achteren moest trekken en/of naar achteren moest gaan, teneinde een aanrijding met het voornoemde door verdachte bestuurde motorvoertuig te voorkomen.

2:hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, te weten op de Burgemeester van Tienhovengracht, als bestuurder van een motorvoertuig, te weten een personenauto (merk/type/kleur: Fiat/Punto/grijs) (kenteken: [kenteken]) van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en heeft daartoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd. De aangeefster heeft verklaard dat zij midden op de weg stond en dat zij moest wegspringen om de verdachte, met hoge snelheid rijdend in een auto, te ontwijken. Verschillende getuigen hebben verklaard dat de verdachte ter plaatse met aanzienlijke snelheid reed. De verdachte had de aangeefster moeten zien staan. Bovendien is de verdachte verderop uit de auto gestapt en gevlucht, hetgeen een indicatie ervoor vormt dat de verdachte zich bewust was van het feit dat hij meer op zijn kerfstok had dan alleen het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld zij dat de verdachte van meet af aan heeft ontkend dat er iemand op de weg stond toen hij daar reed. De aangeefster, werkzaam als surveillant bij de politie Amsterdam, heeft daarentegen verklaard dat zij midden op de weg stond toen zij de verdachte een stopteken gaf. Zij had op dat moment oogcontact met de verdachte, maar deze reed door, waarop de aangeefster – na een waarschuwing van haar collega [naam] – struikelend naar achteren is gegaan. Als zij dat niet zou hebben gedaan, zou de bestuurder haar vol hebben aangereden.
De verklaring van de aangeefster zou deels steun kunnen vinden in de verklaring van getuige [naam] die deze drie jaar na het incident bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat de aangeefster een stuk de weg was opgelopen en aan de verdachte een stopteken heeft gegeven. In zijn proces-verbaal van bevindingen van 16 juli 2013, dus kort na het voorval, heeft hij echter over het geven van een stopteken door de aangeefster aan de verdachte niets gerelateerd en heeft hij slechts opgetekend dat hij haar op de hoofdrijbaan zag praten met een buurtbewoner. Daarbij merkt het hof op dat uit de verklaring van [naam] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij zich niet meer alles goed kon herinneren. Het hof kent mede gelet op het tijdsverloop minder gewicht toe aan deze verklaring bij de rechter-commissaris en gaat uit van hetgeen [naam] in genoemd proces-verbaal heeft opgetekend.
Nu overigens de lezing van de aangeefster geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, brengt het voorgaande mee dat haar verklaring, inhoudende dat zij midden op de weg stond, de verdachte een stopteken gaf en toen met hem oogcontact had, op zich staat. Daar komt bij dat de verklaring met enige behoedzaamheid moet worden gebezigd, nu het hof er zonder meer van uitgaat dat er zich ter plaatse op 16 juli 2013 een situatie heeft voorgedaan die op de aangeefster indruk heeft gemaakt. Voldoende staat immers vast dat de verdachte toen en daar met aanmerkelijke snelheid heeft gereden, mogelijk op de aangeefster af, maar in ieder geval op korte afstand langs haar heen. Een dergelijke ervaring kan invloed hebben op de (betrouwbaarheid van de) waarnemingen van in casu de aangeefster.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen waar de aangeefster zich precies op de weg bevond en (dus) dat de verdachte de aangeefster heeft gezien of dat het niet anders kan dan dat hij haar heeft gezien. Aangezien een dergelijke vaststelling wel noodzakelijk is voor bewezenverklaring van hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, is het hof, met de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2013 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs was afgegeven, op de weg, te weten op de Burgemeester van Tienhovengracht, als bestuurder van een motorvoertuig, te weten een personenauto (Fiat Punto, kenteken: [kenteken]) heeft bestuurd.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het aanzienlijke tijdsverloop van de zaak, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat verband heeft zij gewezen op het feit dat de reclassering in haar rapportages van 25 oktober 2016 en 14 maart 2018 heeft geadviseerd om, in verband met de positieve wending in het leven van de verdachte, aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Het verkrijgen van stabiele inkomsten en het hebben van een structurele dagbesteding heeft naar het oordeel van de reclassering een meerwaarde om te voorkomen dat de verdachte vervalt in delictgedrag en voornoemde straffen leveren in dat verband een ernstige belemmering op. De raadsvrouw heeft derhalve verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke rijontzegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en laten blijken zich weinig aan te trekken van de jegens hem met het oog op die verkeersveiligheid door het bevoegde gezag genomen beslissing. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 maart 2018 is hij eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt bij de strafoplegging.
Hoewel de aard en de ernst van het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal het hof, gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, volstaan met de oplegging van een taakstraf. Tevens zal een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid [plaats] namens [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat heeft ter terechtzitting toewijzing van de vordering gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij Politie Eenheid [plaats] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat een ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. S. Clement en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2018.
[…]