ECLI:NL:GHAMS:2018:1182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
23-001142-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot gevaarlijk rijgedrag en verkeersveiligheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van meerdere verkeersovertredingen die op 25 september 2016 plaatsvonden in de gemeenten Amstelveen en Ouderkerk aan de Amstel. De tenlastelegging omvatte onder andere het negeren van verkeerslichten, het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden, en het inhalen van een voorligger op een rijstrook die uitsluitend voor lijnbussen bestemd was. De verdachte had eerder een boete gekregen en was in een proeftijd van een eerdere veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 maart 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat de verdachte had vertrouwd op een mededeling van een verbalisant. Het hof verwierp dit verweer, omdat er geen toezegging was gedaan door een bevoegde instantie dat er geen vervolging zou plaatsvinden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en legde de verdachte een geldboete op van €500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 59 dagen. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan verkeersovertredingen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals het eerdere strafblad van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001142-17
datum uitspraak: 11 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 april 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 96-202496-16 en 15-186346-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Amstelveen en in de gemeente Ouderkerk aan de Amstel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op meerdere wegen,
  • op de kruising Handelsweg met de Van Heuven Goedhartlaan, niet de rijrichting heeft gevolgd die de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond aangaf, immers is hij, gezien zijn rijrichting, niet rechtsaf geslagen maar rechtdoor gereden, en/of hierna geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en/of
  • (vervolgens), op de Oranjebaan, een mobiele telefoon heeft vastgehouden, en/of
  • (vervolgens), op de kruising Oranjebaan met de Traviatastraat, een voorligger rechts heeft ingehaald en daarbij gebruik heeft gemaakt van een uitsluitend voor lijnbussen bestemde rijstrook of rijbaan, en/of
  • (vervolgens), op de N522, heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/u, en/of,
  • (vervolgens), op de N522, niet de rijrichting heeft gevolgd die de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond aangaf, immers is hij niet linksaf geslagen maar rechtdoor gereden, en/of
  • hierna geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

In hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens schending van de rechtsbeginselen van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en het vertrouwensbeginsel. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte op basis van een mededeling van een verbalisant erop mocht vertrouwen dat hij een bekeuring zou krijgen voor een aantal overtredingen en niet zou worden vervolgd wegens overtreding van artikel 5 WVW. Het laatste is gebeurd nadat de verbalisanten de registraties van de verdachte hadden gecontroleerd. Nu de verdachte is vervolgd wegens overtreding van artikel 5 WVW, enkel op grond van zijn registraties en dus niet op basis van feiten en omstandigheden, is er sprake van een schending van de eerder genoemde rechtsbeginselen en dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan zich in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op grond dat het instellen van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Het hof is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet, reeds omdat niet is gebleken van een toezegging van de daartoe bevoegde instantie, te weten een officier van justitie, dat geen vervolging ter zake van artikel 5 WVW zou plaatsvinden.
Het hof merkt voorts het volgende op. Uit het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 26 september 2016 blijkt dat door hen meerdere overtredingen zijn geconstateerd en dat zij de verdachte daarom staande hebben gehouden. Daarbij is aan de verdachte meegedeeld dat hij voor een aantal overtredingen een proces-verbaal zou krijgen. Vervolgens is door verbalisant [verbalisant 1] gerelateerd dat zij op dat moment nog geen registraties van de verdachte had gecontroleerd en nog geen overleg had gepleegd met verbalisant [verbalisant 2], maar dat na controle bleek dat er betreffende de verdachte diverse registraties ter zake van verkeersovertredingen en verkeersonveilig gedrag bestonden. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat vervolgens door deze verbalisanten een proces-verbaal van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 kon worden opgemaakt en door een officier van justitie tot vervolging in deze kon worden besloten.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Vrijspraakverweer
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu hetgeen bewezen kan worden onvoldoende is om tot een veroordeling voor de ten laste gelegde overtreding van art. 5 WVW te komen.
Dit verweer vindt zijn weerlegging in de wettige bewijsmiddelen en wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 25 september 2016 in de gemeente Amstelveen en in de gemeente Ouderkerk aan de Amstel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op meerdere wegen,
  • op de kruising Handelsweg met de Van Heuven Goedhartlaan, niet de rijrichting heeft gevolgd die de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond aangaf, immers is hij, gezien zijn rijrichting, niet rechtsaf geslagen maar rechtdoor gereden, en hierna geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en
  • vervolgens, op de Oranjebaan, een mobiele telefoon heeft vastgehouden, en
  • vervolgens, op de kruising Oranjebaan met de Traviatastraat, een voorligger rechts heeft ingehaald en daarbij gebruik heeft gemaakt van een uitsluitend voor lijnbussen bestemde rijstrook of rijbaan, en
  • vervolgens, op de N522, niet de rijrichting heeft gevolgd die de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond aangaf, immers is hij niet linksaf geslagen maar rechtdoor gereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 500 euro subsidiair 10 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 59 dagen met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag. Hij heeft als bestuurder van een auto onder andere door een rood verkeerslicht gereden, tijdens het rijden een mobiele telefoon vastgehouden, een voorligger rechts ingehaald en daarbij gebruik gemaakt van een uitsluitend voor lijnbussen bestemde rijbaan en niet de rijrichting gevolgd die de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond aangaf. Dusdoende heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Verdachte heeft ter zitting geen enkele blijk gegeven dat hij het laakbare van zijn gevaarzettende rijgedrag inziet. Tevens heeft het hof rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 maart 2018 de verdachte betreffend, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van verkeersovertredingen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2014, onder parketnummer 15-186346-13, opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Ondanks eerdere waarschuwingen en het feit dat hij in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling wegens een verkeersfeit, heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht door meerdere verkeersovertredingen te begaan. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
59 (negenenvijftig) dagen.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2014, parketnummer 15-186346-13, te weten van: ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2018.
[…]