In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 24 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld omdat hij de voorwaarden te belastend ervaart. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 9 maart 2018 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw.
Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. Het hof komt tot een andere strafmotivering en legt een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft eerder soortgelijke delicten gepleegd en de eerdere straffen hebben niet geleid tot een afname van recidive. Het hof acht het noodzakelijk om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar zonder de verplichting tot reclasseringscontact.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.