ECLI:NL:GHAMS:2018:1066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
23/002647-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verbeurdverklaring en vrijwillige terugtred in een strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2017. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de PI Noord Holland Noord, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 21 februari 2018 en 19 maart 2018. De advocaat-generaal heeft zijn vordering gepresenteerd, waarna het hof zich heeft gebogen over de argumenten van de verdediging.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, met uitzondering van de beslissing tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen zaktelefoon en jas. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden vrijgesproken van de tenlasteleggingen, ondanks de argumenten van de raadsman. De herkenning van de verdachte door de aangeefster werd als betrouwbaar beschouwd, en het hof verwierp de stelling dat de verdachte mogelijk eerder in de buurt was gezien.

Daarnaast heeft het hof de argumenten van de verdediging met betrekking tot de verkoop van hennep en de vrijwillige terugtred verworpen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verkoop van hennep en dat er geen sprake was van vrijwillige terugtred, aangezien de verdachte betrokken was bij een voltooide overval. De beslissing van het hof houdt in dat de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen opnieuw wordt beoordeeld, terwijl het vonnis voor het overige wordt bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002647-17
datum uitspraak: 30 maart 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-650407-16 en
23-000824-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
gedetineerd in de PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 februari 2018 en 19 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen zaktelefoon en de jas – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de overwegingen van de rechtbank onder 6.3 ten aanzien van het gevoerde verweer van de raadsman met betrekking tot feit 1 vervangt door de navolgende, respondeert op verweren met betrekking tot feit 2 en 4 en bewijsmiddel 15 schrapt.

Verweren in hoger beroep

Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde, nu de herkenning van verdachte door aangeefster niet 100 % is.
Het hof is van oordeel dat de herkenning door aangeefster van verdachte betrouwbaar is en dat vast staat dat zij deze verdachte heeft aangewezen. De stelling dat zij de verdachte mogelijk eerder in de buurt heeft gezien en dat zij hem daarvan heeft herkend, in plaats van als dader van de overval, wordt als onaannemelijk gepasseerd, in aanmerking genomen dat een gedeelte van de gestolen goederen is aangetroffen op een adres waar de verdachte regelmatig verbleef en gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 4 ten laste gelegde, nu de bewijsmiddelen geen wettig en overtuigend bewijs van de verkoop van hennep zouden behelzen.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, en met name uit de afgeluisterde gesprekken op 14-7-17 en 17-7-17 (bewijsmiddel 16) blijkt dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode in Nederland een hoeveelheid hennep heeft verkocht. De verdachte heeft ook geen aannemelijke verklaring gegeven die ertoe zou leiden dat deze gesprekken anders zouden moeten worden geduid. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het aan hem onder 1 ten laste gelegde nu er sprake is van vrijwillige terugtred.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge art. 46b Sr kan een beroep op vrijwillige terugtred alleen worden gedaan bij voorbereiding van of poging tot een misdrijf. Het verweer faalt reeds daarom, aangezien hier sprake is van een voltooide overval.
Voorts gaat het volgens vaste jurisprudentie bij vrijwillige terugtred om het misdrijf waarop de gedragingen van de verdachte waren gericht. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Uit de verklaringen van aangevers/medewerkers van [bedrijf], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], evenals uit de in het dossier aanwezige camerabeelden, blijkt dat de verdachte – nadat hij in de winkel [bedrijf] gehoord en gezien had dat zijn mededader het vuurwapen doorlaadde, richtte op medewerkers en zijn mededader tegen hem zei: “Ren achter haar aan” of “Pak haar! Pak haar!”– achter medewerkster [slachtoffer 1] aan is gerend toen zij de winkel uit naar buiten rende, terwijl zijn mededader in de winkel van [bedrijf] door ging met het plegen van de overval. Wanneer de verdachte ziet dat [slachtoffer 1] hulp inschakelt, loopt hij weg van de winkel. Hieruit kan geenszins worden afgeleid dat de verdachte zodanig is opgetreden dat dit optreden naar aard en tijdstip geschikt was het intreden van het gevolg (het voltooide misdrijf) te beletten, terwijl bovendien niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de winkel heeft verlaten omdat hij niet langer deel wilde nemen aan de overval. Van een vrijwillige terugtred van de verdachte is dan ook geen sprake.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen zaktelefoon en de jas en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • jas (nr. 5)
  • zaktelefoon Samsung (nr. 9)
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. M.M.H.P. Houben en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2018.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]