ECLI:NL:GHAMS:2017:882
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid ontnemingsvordering wegens vrijspraak in hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2013. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting. De rechtbank had de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag van € 13.420,- aan de Staat. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling en de ontnemingsvordering. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 4 mei 2016 en 20 januari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wat leidde tot de beslissing dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de ontnemingsvordering.