ECLI:NL:GHAMS:2017:879

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
23-001489-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2016. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 132.166,80 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de veroordeelde echter verplicht tot betaling van € 38.537,89. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 januari 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat er vier geslaagde oogsten hadden plaatsgevonden en dat de veroordeelde € 130.692,00 moest betalen. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat er slechts één deels mislukte oogst had plaatsgevonden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor minimaal één geslaagde oogst, wat leidde tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 39.275,44 bedroeg. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001489-16
Datum uitspraak: 3 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-700296-15 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Procesgang

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2016 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk telen van 447 hennepplanten in de periode van 22 mei 2015 tot en met 4 juni 2015 en het opzettelijk aanwezig hebben van 447 hennepplanten op 5 juni 2015.
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 132.166,80.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2016 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 38.537,89 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat over een periode van ongeveer elf maanden vier geslaagde oogsten hebben plaatsgevonden en heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 130.692,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij de veroordeelde sinds november 2014 in de woning verbleef en er in de periode tot de ontmanteling van de hennepplantage één deels mislukte oogst heeft plaatsgevonden.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt dat in de kwekerij de volgende aanwijzingen zijn aangetroffen die duiden op minimaal één geslaagde oogst in de drie ruimten:
een volgroeide en gedroogde henneptop, een ernstig vervuilde en gebruikte tumbletrimmer, veel vuilniszakken met hierin restanten van volgroeide hennepplanten in alledrie de ruimten en verkleurd purschuim. Door en namens de veroordeelde is weliswaar gesteld dat de eerste oogst deels is mislukt, maar deze stelling wordt weersproken door de situatie ter plaatse. Voornoemde omstandigheden laten zich niet op een andere manier verklaren, dan dat de oogst hennep heeft gegenereerd die is geknipt en gedroogd. Nu deze oogst heeft plaatsgehad voorafgaand aan de in de strafzaak bewezen verklaarde periode, is het te ontnemen voordeel afkomstig uit andere strafbare feiten, dan die waarvoor verdachte strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 39.275,44. Het hof heeft, evenals de rechtbank, acht geslagen op de in BOOM 2010 opgenomen gegevens. Het hof neemt de berekening van de rechtbank ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel over, met dien verstande dat het hof aannemelijk acht dat de veroordeelde, naar zijn eigen verklaring, een gemiddelde prijs van € 1,20 per hennepstek heeft betaald in plaats van de in BOOM 2010 gehanteerde prijs van € 2,85.
De opbrengst van de oogst wordt derhalve als volgt berekend:
447 planten x 32,2 gram x € 3,28 per kilogram = € 47.210,35.
De kosten die in mindering komen op deze opbrengst bestaan uit:
- de afschrijvingskosten per oogst per ruimte (3 ruimten x € 150,00) = € 450,00;
- hennepstekken (447 x € 1,20 per plant) = € 536,40;
- variabele kosten (447 x € 3,33 per plant) = € 1.488,51;
- elektriciteitskosten (3 ruimten x € 1.820,00) = € 5.460,00.
De totale kosten van de oogst: € 7.934,91.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt: € 47.210,35- € 7.934,91= € 39.275,44.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39.275,44.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
39.275,44 (negenendertigduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en vierenveertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 39.275,44 (negenendertigduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en vierenveertig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 februari 2017.
[...............]