ECLI:NL:GHAMS:2017:789
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid middelingsverzoek belastingteruggave
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat de inspecteur van de Belastingdienst het middelingsverzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard. Dit middelingsverzoek was ingediend op basis van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met betrekking tot de belastingteruggave over de jaren 2005 tot en met 2007. De inspecteur had het verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend, en dit werd door de rechtbank bevestigd.
Het Hof heeft vastgesteld dat het middelingsverzoek niet binnen de wettelijke termijn van 36 maanden na de onherroepelijkheid van de aanslagen was ingediend. Belanghebbende had het verzoek pas ingediend na de termijnoverschrijding, en het Hof oordeelde dat deze overschrijding niet verschoonbaar was. De informatie op de website van de Belastingdienst, waar belanghebbende zich op beriep, was niet onjuist en had geen betrekking op de termijn voor het indienen van een middelingsverzoek na een verminderingsbeschikking. Het Hof concludeerde dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek.
De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het Hof oordeelde dat er geen termen waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het Hof, met de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.