De curator heeft zich beroepen op het ondernemingsplan van [H.] en het rapport en de getuigenverklaring van [S.] .
In het ondernemingsplan is in hoofdstuk 8
“CONCLUSIES”onder meer vermeld:
“In de afgelopen maanden heeft Esti bewezen door een actieve marktbenadering in staat te zijn meer dan voldoende werk uit de markt te halen. De organisatie als zodanig is onder normale omstandigheden ook in staat om tegen een concurrerende prijsstelling dit werk winstgevend uit te voeren.
Het voornaamste knelpunt is steeds de precaire financiële situatie geweest. Zolang de financiële structuur van het bedrijf niet is verbeterd, blijft het echter onmogelijk om tot een structureel gezonde situatie te geraken.
Het aantrekken van nieuw eigen vermogen dient dan ook de eerste doelstelling op korte termijn te zijn. (…)
De resultaten zullen de komende jaren positief zijn. Hoe groter de omzet, hoe meer dekking voor de vaste kosten, waardoor winsten beduidend zullen toenemen. (…)
Het eigen vermogen zal door de betere resultaten de komende jaren toenemen.
De eerste twee jaren zal het werkkapitaal in eerste instantie nog verder afnemen, daar de cash-flow onvoldoende is om aan de vervangingsinvesteringen en de aflossingsver-
plichtingen te voldoen. Na deze twee jaren zal het werkkapitaal en daardoor de liquiditeit zich verbeteren.
Ondanks de sterke groei blijft er dan ook een financieringstekort. Door het oplopen van de voorraden, onder handen werken en debiteuren, alsmede gezien de korte betalingstermijn van de krediteuren blijft er een tekort. (…)
(…) een tamelijk groot bedrag (dient) blijvend extern gefinancierd te worden in de onderneming. Door goede afspraken met de belangrijkste leveranciers kan hierin grotendeels worden voorzien door crediteurenfinanciering.
Daarnaast kan door middel van sale en leaseback van machines en eventueel gebouwen het kapitaalsbeslag worden teruggebracht.
Belangrijkste conclusie ten aanzien van de financiering blijft de noodzaak tot het aantrekken van nieuw eigen vermogen. Gezien het feit dat de onderneming in de kern levensvatbaar is en beschikt over een aantal verborgen reserves moet het aantrekken van eigen vermogen zeer wel mogelijk zijn.”
Het rapport van [S.] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Mijn kennis richt zich in belangrijke mate op de (civiele) techniek en met name op de bouwbranche waarin ik een langdurige ervaring heb opgebouwd. Voorts is deze kennis gecombineerd met ruime ervaring bij banken, als consultant en in turnaround management waarvan de laatste jaren in het midden-en kleinbedrijf. Ik ben werkzaam geweest in de bouwsector en de daaraan toeleverende bedrijven waaronder de houtverwerkende en timmer industrie. Als turnaround manager heb ik
uitgebreide ervaring opgedaan in de fusie- en overnameproblematiek. Als interim manager heb ik een aantal situaties meegemaakt waarbij de overname recentelijk was gedaan. In deze zogenaamde postfusie fase heb ik werkzaamheden verricht in situaties welke vergelijkbaar zijn met die ten tijde van de overname van ESTI.
(…)
Bij een overname is het te doen gebruikelijk dat de overnemende partij normalisaties toepast op de balans en de W&V-rekening van het over te nemen bedrijf. Deze exercitie, welke zowel negatieve als positieve effecten kan hebben, heeft ten doel om tot een juister beeld van een onderneming te komen en mogelijk verborgen pluspunten en/of minpunten te benoemen.
Onder normaliseren wordt verstaan het interpreteerbaar en vergelijkbaar maken van
jaarrekeningen. Bij het normaliseren wordt de jaarrekening geherformuleerd en
gestandaardiseerd volgens algemeen gangbare waarderingsgrondslagen en -normen.
Daaruit volgt de actuele waarderingsgrondslag. Bij het normaliseren van de jaarrekening moeten alle niet tot de feitelijke bedrijfsvoering bijdragende kosten en opbrengsten worden geschrapt.
Elke post in de balans wordt bekeken, en bepaald wordt of de waarde juist is. Blijkt bijvoorbeeld de waarde van een pand op de balans van een onderneming te hoog te zijn in verhouding tot de marktwaarde, dan wordt een negatieve correctie aangebracht. Omgekeerd zal bij een te lage waarde een positieve correctie mogelijk zijn. Ten aanzien van de winst- en verliesrekening worden eveneens normalisaties toegepast. Stel dat het de koper is opgevallen dat er sprake is van te hoge overheadkosten dan zal de koper ook hier een correctie in positieve zin aanbrengen. De koper dient dan wel rekening te houden met eventuele afvloeiingskosten van het ingeschatte surplus aan medewerkers. Deze kosten zijn echter eenmalig terwijl de besparing jaarlijks tot een vermindering aan kosten leidt.
Teneinde een juist beeld van ESTI te verkrijgen dienen derhalve de balans en W&V-rekening te worden genormaliseerd.
(…)
Na de brand in april 1995 tot aan het faillissement in september 1995, derhalve gedurende een periode van circa vijf maanden, is de productie bij ESTI voortgezet met de beperkte middelen welke op dat moment aanwezig waren. In de bestaande fabriek werd met de overgebleven productiemiddelen, aangevuld met gehuurde machines, de productie gecontinueerd waarbij een deel van de productie bij collega-bedrijven werd uitbesteed. Zoals aangegeven (…) was sprake van een goed gevulde orderportefeuille. Gebleken is dat de klanten ESTI na de brand trouw bleven. (…)
Het nadeel van deze uitbestedingen was wel dat extra kosten moesten worden gemaakt en veel moest worden geïmproviseerd waardoor de kostprijs van de leveren producten tijdelijk steeg. (…)
Door het ontbreken van voldoende bevoorschottingen kon ESTI steeds minder voldoen aan haar betalingsverplichtingen onder meer richting de leveranciers van hout. Hierdoor werd de productie regelmatig stilgelegd waardoor niet tijdig kon worden geleverd. (…)
De accountant van ESTI schreef in zijn brief van 16 juni 1995 (…) dat noch de financiële positie, noch de financiering op zichzelf een probleem vormden met betrekking tot de continuïteit van ESTI; deze brief dateert van bijna 2 maanden na de brand.
In diezelfde brief heeft de accountant van ESTI duidelijk gemaakt dat door het uitblijven van bevoorschottingen de bedrijfsschade opliep en de continuïteit in gevaar werd gebracht. De accountant stelt verder in zijn brief dat “Indien de verzekeraar(s) op korte termijn tot de berekende bevoorschotting en voorziening overgaan, de financiering van het werkkapitaal geen probleem zou vormen”.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat er voldoende orders in portefeuille waren. Voorts dat er in de eerste maanden na de brand adequaat gezorgd is voor de voortzetting van de productie. Indien er derhalve direct na de brand voor adequate bevoorschotting zorg was gedragen had ESTI voor vervanging van haar productieapparaat zorg kunnen dragen en was er voldoende liquiditeit geweest om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. Ik ben van mening dat ESTI bij adequate bevoorschotting zijdens verzekeraars zonder meer de gevolgen van de brand had kunnen overleven.
(…)”