4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“10. Op grond van Verordening (EG) nr. 732/2008 van 22 juli 2008 komen goederen van oorsprong uit de landen van het Algemeen Preferentieel systeem (hierna: APS) in aanmerking voor preferentie indien zij van oorsprong zijn uit de APS-landen. In bijlage I van deze Verordening is Thailand als begunstigd land aangewezen waarop het schema van de algemene tariefpreferenties van toepassing is. De verordening is geldig voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011.
11. Bij Verordening (EU) nr. 512/2011 is de werkingsduur van Verordening (EG) nr. 732/2008 verlengd tot en met 31 december 2013.
12. Op 20 november 2012 is Verordening (EU) nr. 978/2012 van 25 oktober 2012 in werking getreden. Deze Verordening vervangt Verordening (EG) nr. 732/2008. De tariefpreferenties treden op grond van artikel 1, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 978/2012 op 1 januari 2014 in werking.
13. Op 19 december 2012 is de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1213/2012 van 17 december 2012 in werking getreden. Ingevolge artikel 1 van de Uitvoeringsverordening is bepaald dat in de bijlage bij die verordening een lijst is vastgesteld van producten waarvoor de in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde tariefpreferenties ten aanzien van de betrokken SAP-begunstigende landen worden geschorst. De schorsing is van toepassing van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. In de bijlage is - voor zover van belang - vermeld dat de tariefpreferenties zijn geschorst voor: producten van de voedselindustrie (met uitzondering van vlees en vis), dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn met oorsprong Thailand.
14. Uit de onder 11 tot en met 13 opgenomen verordeningen volgt dat ten tijde van de aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen het preferentiële tarief voor de onderhavige goederen met de oorsprong Thailand was geschorst. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling onder het schorsingssysteem een preferentieel tarief van 8,9 % van toepassing was. Tussen partijen is enkel in geschil de toepassing van artikel 121, eerste lid, van het CDW. Meer in het bijzonder is in geschil welk tarief van toepassing is.
15. Op grond van artikel 84, eerste lid, sub a, derde gedachtestreepje, van het CDW wordt onder schorsingsregeling verstaan ‘actieve veredeling in de vorm van het systeem inzake schorsing’. Op grond van artikel 84, eerste lid, sub b, tweede gedachtestreepje, van het CDW wordt onder economische douaneregeling verstaan ‘actieve veredeling’. Gelet hierop is de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem een economische schorsingsregeling.
16. Ingevolge artikel 89, eerste lid, van het CDW wordt een economische schorsingsregeling beëindigd wanneer de onder deze regeling geplaatste goederen of, in voorkomend geval, de onder deze regeling verkregen veredelings- of behandelde producten een nieuwe douanebestemming krijgen. Op grond van artikel 4, vijftiende lid, sub a, van het CDW is één van de douanebestemmingen ‘het plaatsen van de goederen onder een douaneregeling’. Ingevolge artikel 4, zestiende lid, sub a, van het CDW is één van de douaneregelingen ‘in het vrije verkeer brengen’.
17. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem is beëindigd door het indienen van aangiften tot afzien van deze regeling. Echter anders dan eiseres heeft gesteld, is ingevolge artikel 89, eerste lid, van het CDW in combinatie met artikel 4, vijftiende lid, sub a van het CDW en artikel 4, zestiende lid, sub a, van het CDW deze regeling beëindigd door de onderhavige goederen te plaatsten onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer.
18. Op grond van artikel 201, eerste lid, onder a, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Op grond van artikel 201, tweede lid, van het CDW ontstaat de douaneschuld op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneaangiften worden aanvaard. Op het moment van aanvaarding van de onder 3. genoemde aangiften ontstaat in casu de douaneschuld.
19. In afwijking van artikel 214, eerste lid, van het CDW wordt op grond van artikel 121, eerste lid, van het CDW, onder voorbehoud van artikel 122, wanneer een douaneschuld ontstaat, het bedrag van deze schuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.
20. Het bedrag van de douaneschuld en aldus de berekening van het bedrag van de verschuldigde rechten moet worden vastgesteld op basis van de daarvoor geldende heffingsgrondslagen op het tijdstip van aanvaarding van de onder 2. van de Feiten genoemde aangiften. De rechtbank is van oordeel dat onder heffingsgrondslagen mede moet worden verstaan het douanetarief en overweegt als volgt.
21. Titel II van het CDW heeft als titel: “Elementen welke ten grondslag liggen aan de toepassing van de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer en de andere maatregelen waaraan het goederenverkeer is onderworpen”. Hoofdstuk 1 van Titel II heeft als titel: “Douanetarief van de Europese Gemeenschappen en tariefindeling van de goederen”. Op grond van artikel 20, eerste lid, van het CDW worden bij het ontstaan van een douaneschuld de wettelijk verschuldigde rechten gebaseerd op het douanetarief van de Europese Gemeenschap. Ingevolge artikel 20, derde lid, aanhef en onder a en c, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschap de gecombineerde nomenclatuur van de goederen en de percentages en andere heffingsgrondslagen die op de goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn.
Uit de bewoordingen van Titel II van het CDW, het feit dat de wettelijk verschuldigde rechten worden gebaseerd op het douanetarief en gelet op artikel 20, derde lid, aanhef en onder c van het CDW waarin staat ‘percentages en andere heffingsgrondslagen’, leidt de rechtbank af dat onder de heffingsgrondslagen ook het percentage van het douanetarief moet worden begrepen. Met inachtneming van artikel 121 van het CDW leidt dit ertoe dat voor de beoordeling welk percentage van het douanetarief van toepassing is, moet worden aangesloten bij het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling zijn aanvaard.
22. Eiseres stelt dat reeds bij het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem is verzocht om toepassing van de preferentiële maatregel. Verweerder voert aan dat er geen douaneschuld is ontstaan bij het plaatsen van de goederen onder douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem en dat derhalve ook niet om toepassing van de preferentiële maatregel kon worden verzocht. Pas achteraf is verzocht om toepassing van de preferentiële maatregel. Op dat moment was het normale tarief van toepassing en werd niet meer aan de voorwaarden voldaan, aldus verweerder.
23. Op grond van artikel 20, derde lid, onder e, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschappen mede de preferentiële maatregelen die door de Gemeenschap ten gunste van bepaalde landen, groepen van landen of gebieden unilateraal zijn vastgesteld. Ten tijde van het aanvaarden van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem was een preferentieel tarief van 8,9 % van toepassing nu de goederen van oorsprong waren uit het APS-land Thailand.
24. Ingevolge artikel 20, vierde lid, van het CDW treden onverminderd de voorschriften met betrekking tot de forfaitaire heffing, de in derde lid, onder d, e en f bedoelde maatregelen op verzoek van de aangever in de plaats van de onder c genoemde, wanneer de betrokken goederen aan de in de eerstgenoemde maatregelen vervatte voorwaarden voldoen. Het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan.
25. Verweerder voert aan dat achteraf een verzoek om toepassing van het preferentiële tarief is ingediend en dat op dat moment niet aan de voorwaarden werd voldaan. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem vormt een uitzonderlijke maatregel die ertoe strekt de afwikkeling van bepaalde economische activiteiten vlotter te laten verlopen. Deze regeling veronderstelt de aanwezigheid, op het douanegebied van de Unie, van niet-communautaire goederen waarvoor een risico bestaat dat zij in het economische circuit van de lidstaten terechtkomen zonder te zijn ingeklaard (zie arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juli 2010, C‑234/09 en arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 september 2012, C-262/10). Gelet hierop en gezien het feit dat in de artikelen 201 tot en met 212 van het CDW geen wettelijk bepaling is opgenomen op grond waarvan een douaneschuld ontstaat bij het plaatsten van de goederen onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem, ontstaat op dat tijdstip aldus geen douaneschuld. Nu de douaneschuld pas is ontstaan bij het plaatsten van de goederen onder de regeling brengen in het vrije verkeer, kan - anders dan verweerder aanvoert - niet worden gezegd dat achteraf is verzocht om toepassing van de preferentiële maatregel. Direct bij het ontstaan van de douaneschuld - bij het plaatsen van de goederen onder de regeling brengen in het vrije verkeer - is om toepassing van het preferentiële tarief verzocht. In de aangiften voor het vrije verkeer is immers vermeld dat wordt afgezien van de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem en is verzocht om toepassing van het preferentiële tarief. Dat voor de heffingsgrondslagen moet worden aangesloten bij het tijdstip van aanvaarding van de aangiften tot plaatsing van goederen onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem, maakt dat niet anders.
26. Nu voor de beoordeling van de heffingsgrondslagen moet worden aangesloten bij het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling zijn aanvaard, moet op dat moment worden beoordeeld of de goederen aan de voorwaarden ex artikel 20, vierde lid, van het CDW voldoen. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij er vanuit gaat dat ten tijde van de aangiften voor de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem de formulieren A aanwezig waren. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres beschikte over de formulieren A en voorts noch gesteld noch gebleken is dat de goederen niet aan de andere voorwaarden voldeden, is het preferentiële tarief van toepassing.
27. Verweerder wijst tot slot op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 oktober 2013, C-175/12. Dit arrest ziet op artikel 889, eerste lid, eerste alinea, tweede streepje, van de TCDW en is van toepassing wanneer er sprake is van een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding. In casu zijn de procedures aangevangen met bezwaarschiften tegen de utb’s. Dit betreft derhalve een geheel andere procedure waarop andere wettelijke bepalingen van toepassing zijn, zodat voornoemd arrest en artikel 889 van de TCDW toepassing missen. Bovendien betreft het in onderhavig geval een ander feitencomplex. De goederen worden immers, nadat zij onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem waren gebracht, in het vrije verkeer gebracht met een beroep op toepassing van artikel 121 van het CDW. Hierop ziet dit arrest niet.
28. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen gegrond. De overige grieven van eiseres behoeven derhalve geen behandeling meer.”