ECLI:NL:GHAMS:2017:571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
23-002894-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland in een strafzaak betreffende cocaïnebezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het bezit van cocaïne, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne op 18 juli 2012 in Alkmaar. De verdachte verbleef op dat moment in de woning waar de cocaïne werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn koffer en op de salontafel, en dat hij daarover beschikkingsmacht had. De verdachte werd echter vrijgesproken van het medeplegen van het bezit van cocaïne, omdat er geen bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, gelijk aan de straf die de rechtbank eerder had opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de impact van harddrugs op de volksgezondheid.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002894-14
Datum uitspraak: 27 januari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 14-810329-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 18 juli 2012 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 256 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het enkele feit dat in de koffer van de verdachte een wikkel met resten cocaïne is aangetroffen en hij heeft verklaard af en toe cocaïne te gebruiken, onvoldoende is om aan te nemen dat de verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de in de woning aangetroffen cocaïne had. De verdachte verbleef sporadisch in de slaapkamer waar hij is aangehouden en in de rest van de woning kwam hij niet.
Het hof overweegt als volgt.
Op 18 juli 2012 is de verdachte aangehouden in de woning aan de [adres 2] te Alkmaar. De verdachte verbleef op dat moment al meerdere weken op dat adres. Hij maakte gebruik van de slaapkamer waarin hij is aangehouden en om bij die slaapkamer te komen, moest hij door de woonkamer heen lopen. In de woning zijn op verschillende plekken diverse hoeveelheden cocaïne aangetroffen.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de cocaïne die is aangetroffen in de plafonnière en de dozen in de woonkamer, laat staan dat hij enige vorm van beschikkingsbevoegdheid er over had.
Ten aanzien van de wikkel met resten cocaïne die in de koffer van de verdachte is aangetroffen en het zakje met cocaïne dat op de salontafel in de woonkamer is aangetroffen is dit anders.
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde af en toe cocaïne gebruikte. De verklaring van de verdachte dat de wikkel met resten cocaïne in zijn koffer is gewaaid, is – naar het oordeel van het hof – niet aannemelijk. Gelet op het feit dat de wikkel in zijn koffer is aangetroffen en die koffer in de slaapkamer stond waar hij verbleef, moet de verdachte zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van die wikkel met cocaïne en daarover ook beschikkingsmacht hebben gehad.
Ook de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat een zakje met cocaïne op de salontafel in de woonkamer lag, is niet aannemelijk. De politie heeft immers geverbaliseerd dat deze drugs daar open en bloot lagen en de verdachte moest door de woonkamer heen lopen om in zijn slaapkamer te komen. Ook is op dezelfde salontafel een zak met lege wikkels aangetroffen, waarop eenzelfde logo stond als op de wikkel die in de koffer van de verdachte is aangetroffen. Gelet op het voorgaande moet dan ook ten aanzien van het zakje met cocaïne op de salontafel in de woonkamer worden vastgesteld dat de verdachte zich – in meer of mindere mate – bewust is geweest van de aanwezigheid van die cocaïne en dat hij daar enige vorm van beschikkingsmacht over had.
Partiële vrijspraak medeplegen
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de cocaïne tezamen en in vereniging met een ander of anderen voorhanden had, in aanmerking genomen dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een vorm van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. Het hof merkt daarbij op dat medeverdachte [medeverdachte] (onherroepelijk) is vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 18 juli 2012 in de gemeente Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Dit is een harddrug. Harddrug vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Hoewel het hof uitgaat van een minder grote hoeveelheid cocaïne dan de rechtbank, is er geen reden een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft opgelegd. Deze straf is – naar het oordeel van het hof – passend en geboden bij het door het hof bewezenverklaarde feit, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde handelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2017.