ECLI:NL:GHAMS:2017:570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
23-002132-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie na niet voldoen aan voorwaarden van transactievoorstel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. Het openbaar ministerie had een transactievoorstel gedaan, waarbij de verdachte aan twee voorwaarden moest voldoen om strafvervolging te voorkomen. Het hof oordeelde dat de verdachte aan één van de voorwaarden had voldaan, maar niet aan de andere, waardoor het vervolgingsrecht herleefde. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. De verdachte werd schuldig bevonden aan het telen van hennep en het stelen van elektriciteit, en het hof legde een taakstraf op van 60 uren, met aftrek van eerder verrichte taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002132-16 (strafzaak)
Datum uitspraak: 13 januari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-700416-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2014 tot en met 06 april 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, opzettelijk hennep heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 07 april 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) 150 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2013 tot en met 07 april 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad,(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer hoeveelheid/heden stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte (telkens) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft in hoger beroep opnieuw en op dezelfde gronden als in eerste aanleg betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, omdat het openbaar ministerie aan de verdachte een transactie heeft aangeboden en de verdachte deze transactie heeft geaccepteerd en daaraan heeft voldaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft op 24 februari 2015 ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/700416-14 (straf en ontnemingszaak) een transactievoorstel aanvaard, waarbij strafvervolging achterwege zou worden gelaten indien de verdachte zou voldoen aan de volgende twee voorwaarden, te weten:
  • het verrichten van onbetaalde arbeid (taakstraf) gedurende 60 (zestig) uren, nader te bepalen door of namens het Ministerie van Veiligheid en Justitie en
  • betaling aan de Staat der Nederlanden van een geldsom van € 12.000,00 (zegge: twaalfduizend euro), ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te voldoen in 48 maandelijkse termijnen van elk € 250,00 uiterlijk te betalen op de 1e van iedere maand.
Het hof is van oordeel dat de wijze waarop het voorstel is geformuleerd meebrengt dat strafvervolging alleen achterwege zou blijven indien aan beide voorwaarden werd voldaan.
Dit betekent dat indien de verdachte één van de voorwaarden niet zou vervullen, de officier van justitie de strafzaak, alsmede de ontnemingszaak (alsnog) ter zitting zou kunnen aanbrengen.
Het staat vast dat de verdachte weliswaar aan de voorwaarde tot het verrichten van onbetaalde arbeid heeft voldaan, maar aan de andere voorwaarde, tot het betalen van een geldsom ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, niet. Dit brengt mee dat nu niet aan
beidevoorwaarden is voldaan, voor het openbaar ministerie het vervolgingsrecht herleefde. Het openbaar ministerie is mitsdien ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte. Deze strafvervolging behelst zowel de strafzaak als de ontnemingszaak nu deze deel uitmaken van één vervolging, waarbij de ontnemingszaak een sequeel is van de strafzaak.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 15 februari 2014 tot en met 6 april 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, opzettelijk hennep heeft geteeld;
2:
hij op 7 april 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan [adres 2], 150 hennepplanten;
3:
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 7 april 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, subsidiair 50 (vijftig) dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een taakstraf gelijk aan de duur van de reeds uitgevoerde taakstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is lange tijd dakloos geweest. Niet uit onwil, maar uit onmacht heeft hij niet voldaan aan de tweede voorwaarde van de transactie. De verdachte heeft reeds een straf ondergaan voor de strafbare feiten waar hij nu voor wordt vervolgd, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in een woning telen van hennep en het voorhanden hebben van 150 hennepplanten. Gelet op de schaal waarop de verdachte te werk is gegaan, moet de hennep bestemd zijn geweest voor de handel en daarmee de verdere verspreiding. Hennep kan voor de volksgezondheid schadelijke stoffen bevatten en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat dergelijke handel – waaraan het bewezen verklaarde moet worden gerelateerd – ook overigens de samenleving bezwaart door de criminaliteit die daarmee veelal gepaard gaat of wordt bestendigd.
Voorts heeft de verdachte elektriciteit gestolen door het gebruik maken van een illegale elektriciteitsaansluiting voor de hennepplantage. Een dergelijk handelen leidt tot financiële schade voor de elektriciteitsmaatschappij en werkt het ontstaan van brandgevaarlijke situaties in de hand.
Gebleken is dat de verdachte in het kader van het door hem aanvaarde transactievoorstel reeds 60 uren onbetaalde arbeid heeft verricht. Gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk geworden persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, bestaat geen aanleiding een hogere taakstraf op te leggen en kan worden volstaan met de taakstraf die door de verdachte reeds is verricht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren,met aftrek van de 60 uren die door de verdachte in het kader van een taakstraf in deze zaak reeds zijn verricht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 januari 2017.