ECLI:NL:GHAMS:2017:5652

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
23-001324-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de straf voor afpersing met geweld, met bijzondere voorwaarden voor de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2017. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor diefstal en geweldsdelicten. Het hof bevestigde de veroordeling voor afpersing met geweld, waarbij de verdachte een grote rol speelde in de afpersing van een 13-jarige jongen. De verdachte had de jongen in het gezicht geslagen en geëist dat hij zijn jas afgaf. Het hof oordeelde dat de eerdere straf van 79 dagen jeugddetentie en 60 uur taakstraf niet passend was, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden. De advocaat-generaal had een zwaardere straf van 100 dagen jeugddetentie geëist, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het volgen van een opleiding en reclasseringstoezicht. Het hof oordeelde dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen passend was, met de noodzaak voor de verdachte om zich te houden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op en bepaalde dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001324-17
datum uitspraak: 28 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684627-16 en 10-224210-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van:
  • de kwalificatie,
  • de opgelegde jeugddetentie en werkstraf,
  • de beslissing op de vordering benadeelde partij en
  • de opgelegde schadevergoedingsmaatregel,
-in zoverre zal het vonnis worden vernietigd-
en met dien verstande dat het hof:
- de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen aanvult met de bewijsmiddelen, zoals zullen worden opgenomen in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Oplegging van straf

Vonnis van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 79 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 60 uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarden het volgen van een opleiding, een behandelverplichting en een meldplicht.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte het niet eerlijk vindt dat hij een andere, zwaardere straf heeft gekregen dan de medeverdachten en dat in elk geval geen langere straf dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis dient te worden opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing met geweld van een 13-jarige jongen, door de jongen in het gezicht en de nek te slaan, en te eisen dat hij zijn jas afgaf. Uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer drie dagen lang pijn aan het letsel in zijn gezicht heeft gehad. Hier blijkt ook uit dat het slachtoffer nog langere tijd onrust- en angstgevoelens heeft ervaren en extreem op zijn hoede is. Uit het feit dat het slachtoffer om deze beroving te verwerken met een psycholoog is gaan praten, blijkt eveneens dat het gebeuren een heftige impact op hem heeft gehad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2017 is hij eerder ter zake van een diefstal en ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders. Voor een afpersing in de lichtste vorm (het weggrissen van een goed of dreigend zeggen dat iemand het goed moet afgeven) geldt het oriëntatiepunt ‘vanaf 60 uur taakstraf, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie’. Er zijn echter meerdere strafverzwarende omstandigheden van toepassing, waarbij iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel kan leiden tot een verzwaring met 60 uur taakstraf. Bij het door de verdachte gepleegde feit is in elk geval sprake van een kwetsbaar slachtoffer, nu het gaat om een 13-jarige jongen die door vier oudere jongens is beroofd. Daarnaast was sprake van (fiks) fysiek geweld, nu de aangever door vier jongens in het gezicht is geslagen. Op grond van die omstandigheden geldt een oriëntatiepunt van in elk geval 180 uur taakstraf, dan wel daarmee overeenkomende jeugddetentie van 90 dagen.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte een grote rol heeft gehad bij de afpersing. De verdachte heeft tegen het slachtoffer gezegd dat hij zijn jas af moest geven en de verdachte heeft de jas na de straatroof ook in zijn bezit gehad. Gelet op het grote aandeel van de verdachte en het feit dat de verdachte eerder een diefstal en een geweldsdelict heeft gepleegd, acht het hof geen andere straf dan een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf van aanzienlijke duur passend. Ander dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om daarnaast ook een taakstraf op te leggen aan de verdachte.
Ter terechtzitting hebben de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de William Schrikker Stichting naar voren gebracht dat nog altijd veel zorgen bestaan over het (zelfbepalende) gedrag van de verdachte. De verdachte heeft recentelijk meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, waarvan de uitslag (ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep) nog niet was bekendgemaakt. Uit dat persoonlijkheidsonderzoek zal naar verwachting blijken welke behandeling(en) de verdachte nodig heeft. De Raad heeft geadviseerd dat aan de verdachte als bijzondere voorwaarden wordt opgelegd dat hij meewerkt aan die behandelingen, dat hij onderwijs volgt en dat hij meewerkt aan reclasseringstoezicht. Het hof acht de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk, gelet op de zorgelijke ontwikkeling van de verdachte.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bevelen. Het bewezen verklaarde misdrijf is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De verdachte is bovendien al eerder onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsdelict, namelijk voor openlijk geweld tegen personen. Onder die omstandigheden moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur en met na te melden (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 816,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 204,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft gemotiveerd gesteld dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor een bedrag van € 816,25. De gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij zijn door de verdediging niet betwist, zodat de vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
Ter terechtzitting is echter gebleken dat voor een deel van het gevorderde bedrag, te weten € 408,00, de vergoeding reeds is gegarandeerd. Dat deel van de vordering is immers door rechtbank toegewezen bij de onherroepelijke vonnissen ten aanzien van twee medeverdachten, waarbij tevens een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
De verdachte is, samen met zijn mededader [medeverdachte], tot vergoeding van de overige schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie, de opgelegde jeugddetentie en werkstraf, de beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
11 (elf) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde behandeling(en) zal volgen – indien en voor zover daarvan de wenselijkheid zal blijken uit het bij de verdachte afgenomen persoonlijkheidsonderzoek – van door de jeugdreclassering aan te wijzen deskundige(n) of instelling(en) en op door de jeugdreclassering en/of die deskundige/instelling vast te stellen tijden en plaatsen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde onderwijs zal volgen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 408,25 (vierhonderdacht euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 183,25 (honderddrieëntachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
13 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 408,25 (vierhonderdacht euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 183,25 (honderddrieëntachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
13 oktober 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M. Iedema en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 december 2017.
Mr. M. Iedema, mr. A.M. Kengen en mr. A.N. Biersteker zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]