Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
- de kwalificatie,
- de opgelegde jeugddetentie en werkstraf,
- de beslissing op de vordering benadeelde partij en
- de opgelegde schadevergoedingsmaatregel,
Kwalificatie
Oplegging van straf
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
90 (negentig) dagen.
11 (elf) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
€ 408,25 (vierhonderdacht euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 183,25 (honderddrieëntachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 408,25 (vierhonderdacht euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 183,25 (honderddrieëntachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.