In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 30 oktober 2013. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 8.415,48 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had deze vordering toegewezen.
In hoger beroep heeft de veroordeelde de vordering betwist en aangevoerd dat er geen netto-opbrengst was, omdat de kosten van de hennepteelt in mindering moesten worden gebracht. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 18 juli 2017 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal 232 stekken had gekocht en dat de kosten van deze stekken, evenals de elektriciteitskosten en huurkosten, in mindering moesten worden gebracht.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de elektriciteitskosten daadwerkelijk had betaald en dat hij ook zelf in de woning verbleef. Daarom zijn de huurkosten niet in mindering gebracht. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 8.415,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.