ECLI:NL:GHAMS:2017:5624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-004439-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming bij diefstal in vereniging door middel van valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal in vereniging door middel van valse sleutels. De veroordeelde had in eerste aanleg de verplichting opgelegd gekregen om € 1.000,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was gebaseerd op een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor een diefstal gepleegd op 4 oktober 2011.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 juli 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de raadsvrouw van de veroordeelde. De advocaat-generaal stelde dat de veroordeelde € 1.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, terwijl de raadsvrouw betoogde dat de veroordeelde geen voordeel had genoten en dat het bedrag op nihil gesteld moest worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, omdat hij het geld had gepind met een gestolen bankpas en dit bedrag had gebruikt om een vermeende schuld af te lossen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling van € 1.000,00 aan de Staat bevestigd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op € 1.000,00 wordt geschat, en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004439-15 (ontneming)
datum uitspraak: 1 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-661020-12 tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.000,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2013 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, gepleegd op 4 oktober 2011.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 29 oktober 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2014 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, gepleegd op 4 oktober 2011.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede beoordeelt op grond van het inmiddels onherroepelijke arrest van 27 maart 2014.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 1.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal is hierbij uitgegaan van de verklaring van de veroordeelde, inhoudende dat hij dit bedrag – nadat hij het met een gestolen pinpas had opgenomen – direct heeft afgestaan ter aflossing van een schuld.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft het hof verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een oud ongeluk met de bromfiets van ene [naam 1]/[naam 1] (hierna te noemen: [naam 1]), dat de veroordeelde onder dwang voor een ander geld heeft gepind en dit geld aan ‘hen’ – een ander dan [naam 1] – heeft betaald. De veroordeelde is echter nooit door [naam 1] wettelijk aansprakelijk gesteld en van schade is niet bleken. De veroordeelde heeft verklaard dat hij het geld had gepind om van een onenigheid af te komen.
Het hof overweegt als volgt. De veroordeelde is bij arrest van het hof van 27 maart 2014 veroordeeld ter zake van diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, gepleegd op 4 oktober 2011. [1] Het hof heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde tezamen en in vereniging met een ander twee maal een bedrag van € 500,00 uit een geldautomaat bij het Holland Casino Amsterdam heeft gepind door middel van een gestolen bankpas.
De veroordeelde heeft verklaard dat hij het gepinde geld moest afdragen ten behoeve van de schade van het ongeluk met de bromfiets van [naam 1]. Hij zou op 4 oktober 2011 zijn benaderd door [naam 2]. Die [naam 2] had aan hem verteld dat de schuld van de bromfiets afgelost kon worden indien hij meeging naar het Holland Casino in Amsterdam. Een negroïde man had vervolgens tegen hem verteld dat hij geld moest pinnen in het casino. Dit heeft de veroordeelde gedaan, waarna hij het geld en de pas aan [naam 2] had afgegeven.
Los van het feit dat – naar het oordeel van het hof – de verklaring van de veroordeelde niet aannemelijk is heeft de veroordeelde € 1.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel genoten, nu hij zijn gepretendeerde schuld met dat bedrag heeft verminderd. Het hof ziet de aflossing van die schuld als een besteding van het wederrechtelijk verkregene.
Gelet op het voorgaande komt het wederrechtelijk verkregen voordeel hiermee op: 2 x € 500,00 =
€ 1.000,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.000,00 (eenduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.000,00 (eenduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2017.

Voetnoten

1.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2017 in de zaak tegen [veroordeelde], parketnummer