ECLI:NL:GHAMS:2017:5576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
17 maart 2018
Zaaknummer
23-003270-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in mensenhandelzaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in een mensenhandelzaak. De veroordeelde was eerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor mensenhandel, gepleegd tussen 1 januari 2012 en 10 juli 2012, en was verplicht gesteld tot betaling van een bedrag van € 86.688,00 aan de Staat. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gevorderd dat dit bedrag zou worden verhoogd naar € 93.210,00, maar de raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de vordering afgewezen moet worden, of in ieder geval verlaagd tot € 70.988,00.

Het hof heeft overwogen dat de veroordeling in de strafzaak als uitgangspunt moet dienen en dat de verklaringen van de getuige, die de veroordeelde onschuldig acht, niet afdoen aan het eerdere oordeel van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde geld heeft ontvangen van het slachtoffer, dat afkomstig was uit de inkomsten van haar werkzaamheden als prostituee. De kostenposten die door de raadsman zijn aangevoerd, zijn door het hof niet geaccepteerd als aftrekposten van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 89.949,00, wat het hof als het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft berekend. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-003270-15
datum uitspraak: 28 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-708033-12 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 86.688,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2013 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - mensenhandel, gepleegd in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 6 augustus 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 86.688,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 mei 2016 en 14 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 93.210,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Mevrouw [naam] heeft op 23 april 2015 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2013 onrechtvaardig vindt en dat de veroordeelde nooit geld van haar heeft afgepakt. Gelet op haar verklaringen kan worden vastgesteld dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gekregen. De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat, indien aan de veroordeelde een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd, maximaal een bedrag van € 70.988,00 opgelegd kan worden. Dat is het bedrag van de vordering van het openbaar ministerie in eerste aanleg minus het in de woning van [naam] aangetroffen geldbedrag van € 15.700,00. Dit spaargeld is aan [naam] teruggegeven.
Het hof overweegt met betrekking tot het primair gevoerde verweer van de raadsman als volgt.
In deze ontnemingszaak moet worden uitgegaan van de veroordeling van de veroordeelde in zijn strafzaak, waarbij de rechtbank bewezen heeft geacht dat de veroordeelde geld heeft ontvangen van [naam], afkomstig uit de inkomsten van haar werkzaamheden als prostituee. Dat [naam] anders heeft verklaard, maakt niet dat het onherroepelijk oordeel in de strafzaak thans, in de ontnemingszaak, ter discussie kan worden gesteld. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het bij [naam] thuis aangetroffen geldbedrag van € 15.700,00 maakt kennelijk deel uit van het gedeelte dat zij van haar prostitutie-inkomsten zelf heeft gehouden. In elk geval is niet aannemelijk geworden dat het deel uitmaakt van het gedeelte dat zij aan de verdachte heeft afgedragen. Niet valt dan ook in te zien dat het op het wederrechtelijk verkregen voordeel of op de betalingsverplichting van de veroordeelde in mindering moet worden gebracht.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de kostenpost van € 6.522,00 voor de aanschaf van sigaretten niet thuishoort in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1] , omdat deze kosten geen verband houden met de gepleegde strafbare feiten. De totale kosten komen dan uit op een bedrag van € 183.024,00 - € 6.522,00 = € 176.502,00
Gelet op het voorgaande wordt de berekening als volgt.
Bruto opbrengst € 356.400,00
Totale kosten
€ 176.502,00 -/-
Netto opbrengst € 179.898,00
Het hof gaat, gelet op de inhoud van het telefoongesprek tussen [naam] en een onbekend gebleven man van 29 mei 2012 met gespreksnummer 560 op taplijn P02 [2] , uit van een verdeling van 50-50 van de opbrengsten tussen [naam] en veroordeelde.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op: € 179.898,00 / 2 =
€ 89.949,00

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 89.949,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 89.949,00 (negenentachtigduizend negenhonderdnegenenveertig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 89.949,00 (negenentachtigduizend negenhonderdnegenenveertig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 februari 2017.
Mrs. Nuis en Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nummer 2011262045, op 24 januari 2014 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1].
2.Proces-verbaal bevindingen belangrijke tapgesprekken betreffende Ivanov met nummer 2011262045, op 9 juli 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], doorgenummerde dossierpagina 537-538.