ECLI:NL:GHAMS:2017:5522
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis op basis van artikel 89 Sv
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1987, had een schadevergoeding van € 3.730,00 aangevraagd van de Staat, als compensatie voor de schade die hij zou hebben geleden door zijn verzekering en voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23-002996-16. Het verzoekschrift was op 5 april 2017 ingediend, en de advocaat-generaal had op 12 juli 2017 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Tijdens de openbare behandeling op 8 december 2017 was verzoeker niet verschenen.
Het hof oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker was op 12 april 2016 in verzekering gesteld en op 28 mei 2016 weer in vrijheid gesteld. Het hof benadrukte dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en het billijkheidsoordeel van de rechter. In eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad werd gesteld dat de houding van de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis van invloed kan zijn op de toekenning van een schadevergoeding.
Het hof concludeerde dat verzoeker geen verklaring had afgelegd tijdens zijn verhoor en dat zijn zwijgen mogelijk had bijgedragen aan de voortduring van de verdenking tegen hem. Hierdoor was er geen grond voor de toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Het hof wees het verzoek af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan verzoeker. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters R.D. van Heffen, M. Iedema en C.M. Degenaar, en griffier P.M. Groenenberg.