ECLI:NL:GHAMS:2017:5499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
R 000992-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor schade door voorlopige hechtenis en verzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een verzoek om schadevergoeding ten laste van de Staat. De appellant, geboren in 1986, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 21.835,00 wegens schade die hij zou hebben geleden door een ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gedurende 270 dagen in een strafzaak. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat de rechtbank in eerste aanleg het verzoek had toegewezen, maar met een beperking van de vergoeding voor 179 dagen voorlopige hechtenis bij de tenuitvoerlegging van een andere gevangenisstraf.

De appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden, onder andere omdat hij verdachte was in een ernstige moordzaak en omdat hij schulden had gemaakt door het stopzetten van zijn wajong-uitkering tijdens zijn detentie. Het hof oordeelde echter dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat zijn schade groter was dan de standaardvergoeding. Het hof benadrukte dat de standaardvergoeding zowel materiële als immateriële schade dekt, maar dat het aan de appellant was om bijzondere omstandigheden aan te tonen die een afwijking van deze standaardvergoeding rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een vergoeding van € 21.675,00 toegekend, met de bepaling dat dit bedrag verrekend zou worden met een openstaand bedrag dat de appellant aan de Staat verschuldigd was. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het hof, met de voorzitter en griffier die de beschikking ondertekenden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000992-17 (89 Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13-669006-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. E.G.S. Roethof, [adres] .

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 21.835,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gedurende 270 dagen in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 25 april 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 8 december 2017 de advocaat-generaal, appellant en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het vonnis in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen maar op de voet van artikel 90 lid 4 Sv beslist dat 179 van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van een uit anderen hoofde opgelegde gevangenisstraf. Voor de resterende 91 dagen verzekering en voorlopige hechtenis heeft de rechtbank de forfaitaire vergoeding van € 7.830,00 toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Appellant is op 12 januari 2014 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van artikel 278 van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Appellant is op 9 oktober 2014 in vrijheid gesteld.
In raadkamer in hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat gronden van billijkheid bestaan voor een verdubbeling van de forfaitaire vergoeding ten aanzien van de dagen die appellant in voorarrest heeft doorgebracht. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat hij verdachte is geweest in een ernstige moordzaak. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat schulden zijn ontstaan omdat zijn wajong-uitkering gedurende de detentie is gestopt en omdat zijn kosten, onder andere van een ziektekostenverzekering, wel doorbetaald moesten worden.
Vooropgesteld moet worden dat de standaardvergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis zowel de materiële als immateriële schade vergoedt. Onder bijzondere omstandigheden kan evenwel van deze standaardbedragen worden afgeweken. Het is aan appellant om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken (Hof Amsterdam 13 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5044).
Het hof is van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende is om meer dan een forfaitaire vergoeding toe te wijzen. Niet althans onvoldoende is gestaafd dat de door appellant geleden schade groter was vanwege het feit waarvan hij werd verdacht. Evenzo is niet nader onderbouwd dat ten gevolge van de voorlopige hechtenis schulden zijn ontstaan. Overigens wordt de basisverzekering voor ziektekosten - en de daarmee verbandhoudende premiebetalingsverplichting - gestopt gedurende detentie, indien deze aan de verzekeraar wordt doorgegeven. Niet is gebleken of en wanneer schulden zijn ontstaan en indien dit het geval is, of appellant heeft getracht deze schade te beperken.
Appellant heeft voorts verzocht de toe te kennen vergoeding niet overeenkomstig artikel 90 lid 3 Sv te verrekenen.
Uit de inhoud van genoemd artikellid blijkt dat verrekening –indien mogelijk- imperatief is voorgeschreven.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep in beginsel ongegrond.
Nu evenwel door tijdverloop de vermindering op de voet van artikel 90 lid 4 als door de rechtbank toegepast, feitelijk niet meer mogelijk is, zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet thans behoort te geschieden.
Verzoeker heeft 270 dagen in voorarrest gezeten, waarvan 3 dagen in een politiecel.
Het hof acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding van € 21.675,00.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsom vatbaar is voor verrekening overeenkomstig artikel 90 lid 3 Sv. Het hof zal het toegekende bedrag verrekenen met de door verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsom.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 21.675,00 (eenentwintigduizend zeshonderdvijfenzeventig euro).
Bepaalt de verrekening met de hierna te noemen aan de Staat verschuldigde geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer] € 20.288,80 € 20.288,80
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M. Iedema en C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 december 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking
  • voor een bedrag van € 20.288,80, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer];
  • voor een bedrag van 1.386,20, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden mr. E.G.S. Roethof o.v.v. verzoek ex art 89 Sv Geldorp.
Amsterdam, 22 december 2017.
Mr. R.D. Heffen, voorzitter.