ECLI:NL:GHAMS:2017:5044
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv na voorlopige hechtenis en de beoordeling van bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2017. Het betreft een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door appellant, die schadevergoeding eist van de Staat voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis. Appellant heeft in totaal 97 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en stelt dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding vanwege de publiciteit rondom zijn strafzaak en de gevolgen daarvan voor zijn leven. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 14.810 toegewezen, maar zowel het Openbaar Ministerie als appellant hebben hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het Openbaar Ministerie voerde aan dat appellant verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld door huur te ontvangen uit misdrijf verkregen geld, wat zou moeten leiden tot een afwijzing van het verzoek of een substantiële matiging van de schadevergoeding. Het hof oordeelde echter dat er geen reden was om het verzoek af te wijzen, maar dat de gebruikelijke vergoeding voor de dagen in voorarrest wel gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een schadevergoeding van € 7.810 toegekend aan appellant, waarbij het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beslissing is genomen in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om bijzondere omstandigheden aan te tonen indien zij afwijken van de standaardvergoeding voor schade door voorlopige hechtenis.