ECLI:NL:GHAMS:2017:5044

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
R 000623-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv na voorlopige hechtenis en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2017. Het betreft een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door appellant, die schadevergoeding eist van de Staat voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis. Appellant heeft in totaal 97 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en stelt dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding vanwege de publiciteit rondom zijn strafzaak en de gevolgen daarvan voor zijn leven. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 14.810 toegewezen, maar zowel het Openbaar Ministerie als appellant hebben hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het Openbaar Ministerie voerde aan dat appellant verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld door huur te ontvangen uit misdrijf verkregen geld, wat zou moeten leiden tot een afwijzing van het verzoek of een substantiële matiging van de schadevergoeding. Het hof oordeelde echter dat er geen reden was om het verzoek af te wijzen, maar dat de gebruikelijke vergoeding voor de dagen in voorarrest wel gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een schadevergoeding van € 7.810 toegekend aan appellant, waarbij het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beslissing is genomen in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om bijzondere omstandigheden aan te tonen indien zij afwijken van de standaardvergoeding voor schade door voorlopige hechtenis.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000623-17 (89 Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13-730061-15
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. T.H. Kapinga, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, als volgt gespecificeerd:
€ 7.250,00 voor de dagen die verzoeker in voorarrest heeft gezeten;
€ 7.000,00 aan inkomstenderving gedurende de periode dat verzoeker in voorarrest heeft gezeten;
€ 67.673,74 aan inkomstenderving voor de periode na het voorarrest.
De vergoeding van deze schade dient volgens verzoeker te worden verdubbeld in verband met de publiciteit die de strafzaak heeft gehad en de gevolgen daarvan voor verzoeker.

2.Procesverloop

De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 2 maart 2017 het verzoek toegewezen tot een bedrag van € 14.810. Daartegen is hoger beroep ingesteld op 14 maart 2017 door het Openbaar Ministerie. Verzoeker (hierna appellant) heeft op 15 maart 2017 eveneens hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 29 september 2017 de advocaat-generaal, appellant en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep van zowel het Openbaar Ministerie als appellant is tijdig ingesteld.
Het verzoek in eerste aanleg is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het vonnis in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Appellant heeft vanaf 24 juni 2015 97 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 2 dagen op een politiebureau en 95 dagen in een huis van bewaring.
Het Openbaar Ministerie heeft bij appelschriftuur aangevoerd dat appellant € 13.500,00 aan huur heeft ontvangen, betaald met uit misdrijf verkregen geld en dat dit ertoe moet leiden dat de schade op nihil wordt gesteld. In raadkamer heeft de advocaat-generaal hieraan toegevoegd dat appellant de huur steeds contant heeft ontvangen. Door zo te handelen - en mede gelet op de andere omstandigheden van het geval - heeft appellant verwijtbaar onvoorzichtig gehandeld en zelf bijgedragen aan het ontstaan en voortduren van de verdenking tegen hem. De advocaat-generaal is daarom primair van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen en subsidiair, bij toewijzing, dat een substantiële matiging op zijn plaats is.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat geen gronden van billijkheid bestaan voor toekenning van de posten b. en c., en evenmin voor enige verhoging van standaardbedragen.
Schade ad a.
Het hof ziet in de in door het Openbaar Ministerie geschetste omstandigheden geen grond voor het oordeel dat verzoeker de verdenking in die mate over zichzelf heeft afgeroepen dat het niet redelijk zou zijn de hierdoor veroorzaakte schade ten laste van de staat te brengen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding het verzoek af te wijzen dan wel de toewijzing van de verzochte schade te matigen.
Gronden van billijkheid bestaan voor toekenning van de gebruikelijke vergoeding voor de dagen die appellant in voorarrest heeft gezeten.
Schade ad b. en c.
Vooropgesteld moet worden dat de standaardvergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis zowel de materiële als immateriële schade vergoed. Onder bijzondere omstandigheden kan evenwel van deze standaardbedragen worden
afgeweken. Het is aan appellant om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.
Schade ad b.
Appellant stelt als werknemer van [bedrijf] medio juli 2015 oneervol te zijn ontslagen en vanaf
1 augustus 2015 geen salaris meer te hebben ontvangen. Appellant heeft kopieën van salarisstroken overgelegd waaruit blijkt dat appellant een salaris ontving van [bedrijf] Appellant heeft geen ontslagbrief overgelegd. Evenmin heeft appellant zijn ontslag in rechte aangevochten, zo verklaarde hij in raadkamer in hoger beroep.
Appellant stelt daarnaast ook bestuurder te zijn geweest van [bedrijf], en (middellijk) aandeelhouder daarvan. Appellant heeft hieromtrent geen stukken overgelegd. Appellant heeft geen inzicht gegeven in de structuur van het bedrijf noch in de inkomsten die hij mogelijk als (middellijk) aandeelhouder genoot. Naar zeggen van appellant is zijn (indirecte) belang in [bedrijf] eerst in december 2016 overgedragen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd of en waaruit zijn inkomstenschade ten gevolge van de ondergane detentie bestaat en zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die een hogere dagvergoeding dan de gebruikelijke billijken.
Schade ad c.
Appellant stelt dat tevens sprake is van loonderving na zijn vrijlating, omdat hij ook toen geen gelijkwaardig betaald werk heeft kunnen vinden vanwege de eerder tegen hem lopende strafzaak.
Het hof is van oordeel dat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van zijn detentie en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Verdubbeling toe te kennen bedragen
Appellant heeft gesteld dat de strafzaak tegen hem veel publiciteit heeft gegenereerd en dat hij daarvan nog steeds veel last heeft. Verdachte heeft een krantenknipsel overgelegd uit het Parool. Publiciteit over (grote) strafzaken, met inbegrip van herkenbare beschrijvingen van de verdachten en de status van hun eventueel voorarrest, is het gevolg van de gerezen verdenkingen en niet van dat voorarrest. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak niet dusdanig van andere zaken verschilt dat gronden van billijkheid bestaan voor een meer dan forfaitaire vergoeding.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 7.810,00 (zevenduizend achthonderdtien euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.G.B. Heutink en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 13 oktober 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 7.810,00 (zevenduizend achthonderdtien euro), te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] t.n.v. [naam] detentieschade.
Amsterdam, 13 oktober 2017.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.