4.1.3.In onderdeel 6.24 van de uitspraak van Gerechtshof Den Haag is het volgende overwogen en vastgesteld:
“Omdat geen van beide partijen aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan bepaalt het Hof, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, in het bijzonder de door partijen overgelegde taxatierapporten, de gecorrigeerde vervangingswaarden van het complex vóór toepassing van de uitzondering van afvalwaterzuiveringsinstallaties schattenderwijs op € 163.000.000 (waardepeildatum 1 januari 2008), € 166.000.000 (waardepeildatum 1 januari 2009) en € 154.000.000 (waardepeildatum 1 januari 2010). Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, acht het Hof aannemelijk dat deze waarden overeenkomen met de waarde die het complex op de waardepeildata voor de eigenaar (belanghebbende) zelf had.”
4.2.2.Als bijlage bij zijn nadere stuk van 14 juni 2017 heeft de heffingsambtenaar voor ieder van de in geschil zijnde jaren een ‘matrix opbouw waarde’ (hierna: de matrix) gevoegd. In de matrix voor het jaar 2009 zijn de onderdelen van de onroerende zaak als volgt onderscheiden:
De in de laatste kolom vermelde waarden zijn berekend op basis van de na cassatie vaststaande complexwaarde van (voor het jaar 2009) € 163.000.000.
4.3.1.Het Hof komt vervolgens toe aan de vraag van welke onderdelen van het complex de waarde buiten aanmerking dient te worden gelaten, anders gezegd, welke onderdelen van het complex onder de uitzondering voor afvalwaterzuiveringsinstallaties (hierna: de waarderingsuitzondering of – kortweg – de uitzondering) vallen, uitgaande van het in het verwijzingsarrest gegeven criterium.
4.3.2.1. De heffingsambtenaar heeft zich in zijn schriftelijke reactie op het arrest op het standpunt gesteld dat, gemeten aan het door de Hoge Raad gegeven criterium, uitsluitend de (waarden van de) tanks genoemd in de onderdelen B01-04 (voorbezinktanks), D11-14 en D21-24 (biologische tanks), E11-18 en E21-28 (nabezinktanks), alsmede de tanks genoemd op de 4e t/m 8e regel van E30, E40, E50 en E60 (tanks voor onder meer verwijdering van nitraat en fosfor), telkens met de daarbij behorende grond, onder de uitzondering vallen. Het Hof voegt hier ter verduidelijking aan toe dat de heffingsambtenaar de werktuigenvrijstelling heeft toegepast op leidingen, pompen, compressoren en andere installaties, een en ander zoals blijkt uit de matrix.
4.3.2.2. De heffingsambtenaar acht de uitzondering niet van toepassing op de gebouwen (met de daarbij behorende grond) genoemd onder A01 (inlaatgebouw), A02 (flowmeterkamer influent), B05 (pompstation), B06 (flow distribution naar biologische tanks), C01 (opslaggebouw chemicaliën), C02 (azijnzuuropslaggebouw), D15 en D25 (procesluchtproductiegebouwen), D16 en D26 (elektriciteitsgebouwen), D30 (weegbrug), de eerste en derde regel van E30, E40, E50 en E60 (deaeration and flow distribution kamers), F01 (geurbehandelingsgebouw), F02 (energieproductiegebouw), G01 (effluentpompgebouw), G02 (flowmeterkamer bypass), H01 (kantoorgebouw en laboratorium), H02 (bedrijfswaterpompgebouw en gebouw technische dienst), H03 (bedrijfswaterpompgebouw), J01 en J02 (vergistingsgebouw), J03 (compressor- en pompgebouw), J07 (flowmeterkamer effluent), K03 (pompgebouw) , L01 (gebouwen voor slibindikking, -ontwatering en -verlading) en L02 (pompgebouw). De desbetreffende gebouwen en werken hebben naar het oordeel van de heffingsambtenaar niet een functie in de afvalwaterzuivering als zodanig (‘de eigenlijke waterzuivering’).
4.3.2.3. Op dezelfde gronden acht de heffingsambtenaar de uitzondering evenmin van toepassing op de tanks in C01 (chemicaliëntanks), C02 (azijnzuurtanks), J01 en J02 (gistingstanks), J04 (slibopslag), J05-06 (biogasopslag), J08 (druktanks effluent), K01-02 (tanks voor slibindikking) en L01 (slibsilo’s).
Ook de onder F01 vermelde installaties voor geurbehandeling, de onder G01 en H01 vermelde zonnepanelen, de onder J09 vermelde fakkel (met bijbehorende grond) vallen naar het oordeel van de heffingsambtenaar buiten de uitzondering.
4.3.2.4. Ten slotte is de heffingsambtenaar van oordeel dat de vijf niet genummerde posten aan het slot van de matrix (infrastructuur wegen, overige verharding, diverse meubilair en kleine opstallen, hekwerk en poorten, en grond (groenstrook en voor uitbreiding gereserveerde grond) buiten de uitzondering vallen en voor het geheel in de vast te stellen waarde dienen te worden betrokken.
4.3.2.5. De heffingsambtenaar heeft op basis van deze standpuntbepaling geconcludeerd dat de waarde van het complex als volgt dient te worden vastgesteld:
Belastingjaar 2009: € 40.882.000
Belastingjaar 2010: € 40.159.000
Belastingjaar 2011: € 37.581.000
4.3.2.6. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar zich nader op het standpunt gesteld dat het van post H01 deel uitmakende laboratoriumgebouw en de in de post H02 en H03 vermelde gebouwen onder de waarderingsuitzondering vallen.