ECLI:NL:GHAMS:2017:5368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
23-004199-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor diefstal in vereniging en opzetheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal in vereniging en opzetheling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De zaak betreft een diefstal die plaatsvond op 8 juni 2016, waarbij de verdachte samen met anderen in een woning in Amsterdam inbrak en verschillende goederen, waaronder computers en geld, heeft gestolen. De verdachte werd ook beschuldigd van het verwerven van een motorscooter die van diefstal afkomstig was. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid bij de diefstal had en dat hij op de hoogte moest zijn van de illegale herkomst van de motorscooter. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke straf opgelegd, maar het hof vond dit niet passend gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om recht te doen aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004199-16
datum uitspraak: 11 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684346-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 08 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een of meerdere computers en/of tablets en/of randappartuur en/of foto/film camera's en/of een horloge en/of een geldbedrag van (ongeveer) 100 Engelse Pond en/of een of meer (rug)tassen en/of een zonnebril en/of een geluidsinstallatie en/of een spaarpot (inhoudende een geldbedrag van (ongeveer) 86 euro, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s);
1. subsidiair:
een of meer anderen op of omstreeks 08 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) heeft/hebben weggenomen een of meer computers en/of een of meer tablets en/of randappartuur en/of foto- en/of filmcamera's en/of een horloge en/of (ongeveer) 100 Engelse Pond en/of een of meer (rug)tassen en/of een zonnebril en/of een geluidsinstallatie en/of een spaarpot, in elk geval een of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachten, bij welk misdrijf hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar opzettelijk op de uitkijk te staan en/of helpen om de weggenomen goederen uit de woning te vervoeren en/of (een gedeelte van) de weggenomen goederen mee te nemen uit het zicht en de macht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
2:
hij in of omstreeks de periode van 29 juni 2016 tot en met 13 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een motorscooter (kenteken [kenteken] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 8 juni 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen computers en tablets en randapparatuur en foto/film camera's en een horloge en een geldbedrag van ongeveer 100 Engelse Pond en (rug)tassen en een zonnebril en een geluidsinstallatie en een spaarpot, inhoudende een geldbedrag van 86 euro, toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2:
hij in de periode van 29 juni 2016 tot en met 13 juli 2016 in Nederland een motorscooter, kenteken [kenteken] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het medeplegen van het onder 1 tenlastegelegde feit. Niet kan worden bewezen, aldus de raadsvrouw, dat voldoende nauw en bewust is samengewerkt tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Als bij de medeverdachten al een plan tot woninginbraak bestond, dan nog is er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De verdachte is buiten blijven staan, terwijl zijn medeverdachten de woning in zijn gegaan. Het enkel op de uitkijk staan en het wegrennen met de gestolen tassen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer 2] (hierna: aangever) heeft op 9 juni 2016 aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning, gelegen aan de [adres 2] gepleegd op 8 juni 2016. Hij heeft verklaard [1] : “Mijn dochter was even alleen thuis. Ze liep even naar de buurvrouw en liet hierbij de schuifpui open staan. (…) De tuin van de buurvrouw is een paar stappen naast ons en via onze tuin kan je in de tuin van de buren komen. Toen mijn dochter later terug kwam, zag ze een jongen in de woning staan met een rugtas op zijn rug. (…) Je kan ons huis officieel alleen bereiken via de voorzijde. Aan de achterzijde is het gesloten door hekken en/of deuren waar alleen de onderhoudsman een sleutel van heeft.” De getuige [getuige 1] , buurvrouw van de aangever, heeft verklaard [2] : “Woensdag 8 juni 2016 is bij onze buren ingebroken. Het buurmeisje [naam 1] is bevriend met mijn dochter. Ik was in de keuken en [naam 1] had geluiden gehoord bij haar thuis. (…) [naam 1] ging even naar huis. Direct daarna hoorde ik een gil. Mijn dochter die in de tuin was, zei tegen mij: er is ingebroken. (...) Net voor de inbraak was ik boven de was aan het ophangen. Ik zag vanuit mijn raam een jongen achter de witte nooddeur aan de overzijde staan. De nooddeur zit links schuin aan de overzijde. Ik herkende de jongen van gezicht. Deze jongen is een jongen die hier vaker in de buurt komt/hangt.”
Uit de camerabeelden van de Vereniging van Eigenaren van het wooncomplex aan de [adres 2] blijkt dat drie personen op 8 juni 2016 om 16:11 uur voornoemd wooncomplex, vlak achter een (vermoedelijke) bewoner, zijn binnengetreden. [3] Deze drie personen verschijnen van 16:31 uur tot 16:32 uur opnieuw in beeld, waarbij is te zien dat zij met tassen op hun rug en in hun handen al rennend het wooncomplex verlaten. [4] Daarnaast is te zien dat de dochter van de aangever achter de drie personen aanrent. De verdachte is zowel door de verbalisant [verbalisant 1] [5] , alsook door de verbalisant [verbalisant 2] [6] als een van de drie personen herkend. Daarnaast heeft de getuige [getuige 2] verklaard [7] dat hij “ [naam 4] , die verderop in de buurt in de [adres 3] woont” (het hof begrijpt: de verdachte) met twee jongens voor zijn woning heeft zien staan en dat hij dacht: “dat is foute boel” en dat hij, toen hij een uur later in de tuin zat, zag dat de verdachte zich met deze twee jongens over de eerste parterre begaf, terwijl de verdachte daar niets te zoeken had.
Het hof acht hetgeen hierboven is gerelateerd bezwarend voor de verdachte. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal uit de woning van aangever door samen met twee andere personen het wooncomplex aan de [adres 2] te betreden en vervolgens samen met de buit op de vlucht te slaan. Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat de woning met het oog op diefstal via de openstaande schuifpui aan de achterzijde van de woning, die uitkomt op een besloten deel van het wooncomplex, is betreden en dat de woning vervolgens via de voordeur aan de voorzijde van die woning is verlaten. De verdachte heeft het besloten wooncomplex betreden en is zowel nabij de achterzijde van de woning als wegrennend met goederen in de entreehal gezien. De te beantwoorden vraag is of deze betrokkenheid kan worden aangemerkt als medeplegen.
De betrokkenheid bij de diefstal kan als medeplegen worden bewezen verklaard, indien vast komt te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Hoewel niet precies kan worden vastgesteld welke rol de verdachte in de uitvoering van het delict precies heeft vervuld, hebben de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden een zodanige uiterlijke verschijningsvorm van een in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde diefstal uit een woning, dat medeplegen door de verdachte bewezen is. De verdachte heeft geen redengevende verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse en over zijn rol bij de diefstal en heeft dus niet ontzenuwd dat hij de diefstal mede heeft gepleegd. De enkele stelling van de verdediging dat slechts sprake is geweest van medeplichtigheid doet daaraan niet af. Daarom is, al met al, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het verweer wordt verworpen.

Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de motorscooter van diefstal afkomstig is.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling wegens opzetheling in de zin van artikel 416, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient te worden bewezenverklaard dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed wist dat het een door een misdrijf verkregen goed betrof.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 7 juli 2016 is door verbalisanten in de kelderbox van de verdachte een grijskleurige motorscooter met Belgisch kenteken [kenteken] aangetroffen. [8] Nader onderzoek door verbalisanten wees uit dat dit voertuig op naam van [naam 2] stond. Nadat [naam 2] in kennis is gesteld van het aantreffen van zijn motorscooter in de kelderbox van verdachte, heeft hij op 13 juli 2016 aangifte gedaan van diefstal van de motorscooter, gepleegd tussen 29 juni 2016 en 7 juli 2016. [9]
De verdachte heeft op 15 juli 2016 bij de politie verklaard [10] dat hij ongeveer een week geleden voor € 450,00 een motorscooter heeft gekocht van [naam 3] uit Haarlem. De motorscooter had diefstalschade. De buddy was kapot, het slot was eruit getrokken en er zaten kleine krasjes op. De verdachte kende [naam 3] via Marktplaats.nl en hij heeft de motorscooter bij het station van Haarlem opgehaald. Voorts heeft de verdachte verklaard de motorscooter te hebben gekocht, omdat hij in het verleden monteur is geweest en de motorscooter wilde repareren, om deze met winst door te verkopen. Nader gevraagd naar de diefstalschade, heeft de verdachte verklaard: “Misschien is die (het hof begrijpt: de scooter) van die jongen gepikt en daarna weer terug gegeven door de politie.” De verdachte heeft tijdens ditzelfde verhoor verklaard [11] niet te hebben gecontroleerd of de motorscooter was gestolen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard [12] : “De scooter waarop feit 2 ziet, had schade. Zo was ook het contactslot verwijderd. (…) In de advertentie stond ook dat het ging om een scooter met diefstalschade. (…) [naam 3] , van wie ik de scooter heb gekocht, heeft mij verteld dat de scooter gestolen was geweest, dat hij hem met die schade van de politie terug had gekregen en dat hij geen tijd of geld wilde steken in het weer opknappen daarvan. [naam 3] zou mij de papieren van de scooter nasturen, maar die heb ik tot op heden niet ontvangen.”
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat ene [naam 3] heeft verklaard dat hij de motorscooter met diefstalschade van de politie heeft teruggekregen, niet aannemelijk is geworden. De hierboven aangehaalde verklaringen – bezien in het licht van de in de bewijsmiddelen opgenomen omstandigheden – rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte op het moment van verkrijging van de motorscooter – minst genomen – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de motorscooter uit misdrijf afkomstig was, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek te zijn. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de verdachte de scooter heeft gekocht met diefstalschade van een man van wie hij niet meer weet dan dat hij [naam 3] heet, dat de koop en overdracht niet bij deze [naam 3] thuis heeft plaatsgevonden, maar op een openbare plaats, dat [naam 3] bij de koop geen kentekenpapieren heeft meegeleverd en geen sleutel van het los meegeleverde contactslot van de scooter heeft overhandigd. Verder speelt een rol dat de verdachte als ex-monteur op de hoogte moet zijn van de mogelijkheid dat gestolen scooters als tweedehandsscooters worden aangeboden, alsmede dat de genoemde omstandigheden erop wijzen dat het een gestolen scooter betreft. Hij is blijkens zijn justitiële documentatie eerder onherroepelijk veroordeeld wegens heling van een bromfiets, zodat van hem nog extra voorzichtigheid ten aanzien van de legale herkomst van de motorscooter had mogen worden verwacht.
Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, locatiegebod met elektronisch toezicht en de verplichting tot het meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding en begeleiding bij zijn financiën opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast dienen als bijzondere voorwaarden een meldplicht, locatiegebod met elektronisch toezicht en een meewerkplicht tot het vinden van dagbesteding en begeleiding bij zijn financiën te worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte zijn leven inmiddels een wending ten goede heeft gegeven. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een aantal stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de schuldenlast van de verdachte inmiddels aanzienlijk is geslonken en dat namens hem beschermingsbewind is aangevraagd. Verdachte is gestart met een DWI traject bij Djokita en wordt momenteel in het kader van een andere strafzaak begeleid door de reclassering. Sinds 1 oktober 2016 maakt hij weer deel uit van de top 600 en zijn voormalig casusregisseur wil hem opnieuw begeleiden. Hij is vader geworden en wil zijn vaderrol vervullen. Hij heeft een vaste verblijfplaats bij zijn moeder. Dit vormt volgens de raadsvrouw aanleiding om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning, waarbij zij zijn overlopen door [naam 1] , de minderjarige dochter van de aangever. Met zijn handelen
heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, waardoor bij betrokkenen en in het bijzonder bij [naam 1] gevoelens van onveiligheid en onrust zijn ontstaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader van [naam 1] verklaard dat het onderhavige feit voor haar een langdurige nasleep heeft. [naam 1] voelt zich in haar eigen huis, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, niet meer veilig en is bang alleen te zijn. Het hof rekent het de verdachte ten zeerste aan dat hij slechts oog heeft gehad voor gemakkelijk materieel gewin en zich geen rekenschap heeft gegeven van de emotionele en psychische schade die hij de betrokkenen zodoende zou kunnen berokkenen. Daarbij merkt het hof op dat de verdachte geen openheid heeft willen geven over zijn handelen en daarvoor geen verantwoordelijkheid lijkt te nemen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een motorscooter, terwijl hij wist dat deze motorscooter van diefstal afkomstig was. Door deze gestolen motorscooter te verwerven en voorhanden te hebben, heeft de verdachte bevorderd dat dergelijke goederen worden gestolen. Zijn handelen leidt tot schade en overlast voor rechthebbenden, waaronder de eigenaar van de hier bedoelde motorscooter.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2017 is hij eerder voor vermogensdelicten strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel. Voorts blijkt uit dit uittreksel dat de verdachte uit hoofde van een andere strafzaak reeds reclasseringstoezicht ondergaat. Gelet op de hulp en begeleiding die de verdachte reeds in dat kader wordt aangeboden, ziet het hof geen toegevoegde waarde in oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden.
Mede in het licht van de hierboven genoemde recidive zou oplegging van een vrijheidsstraf met een duur die gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, zoals door de raadsvrouw is bepleit, onvoldoende recht doen aan de aard en de ernst van de bewezen feiten. Het hof is van oordeel dat slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die verdere vrijheidsbeneming met zich brengt passend is. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof, geen aanleiding hiervan af te wijken. Het hof zal, rekening houdend met artikel 63 Sr, dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. Glismeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 oktober 2017.

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]