ECLI:NL:GHAMS:2017:5190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
13/702855-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorlopige hechtenis en vluchtgevaar in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2017, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, verblijft momenteel in het huis van bewaring Zaanstad te Westzaan. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, waarin hoger beroep is ingesteld door de verdachte. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.C. van Vuuren, gehoord.

Het hof heeft de beschikking waarvan beroep bekeken en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis bestudeerd. De verdediging heeft betoogd dat de voorlopige hechtenis geen wettelijke grond heeft, omdat de verdachte zakelijke activiteiten zou ontplooien vanuit een vast adres in Duitsland. Echter, het hof oordeelt dat, zelfs als het opgegeven bedrijfsadres juist is, dit niet betekent dat de verdachte over een bekende of vaste woon- of verblijfplaats in een EU-land beschikt. De verdachte heeft geen duidelijkheid kunnen geven over zijn verblijfplaats, waardoor het hof vluchtgevaar blijft aannemen.

Het hof concludeert dat er geen omstandigheden zijn die een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering rechtvaardigen. De raadsman heeft verwezen naar jurisprudentie van feitenrechters, maar het hof oordeelt dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet evident buiten de gebruikelijke bandbreedte valt. Het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, omdat het vluchtgevaar niet voldoende kan worden ingeperkt door schorsingsvoorwaarden. De beslissing van het hof is om het beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te verwerpen.

Uitspraak

13/702855-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring Zaanstad te Westzaan,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2017, voor zover houdende bevel tot zijn gevangenhouding.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2017, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust.
Door en namens de verdachte is betoogd dat de voorlopige hechtenis een wettelijke grond ontbeert. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte zakelijke activiteiten ontplooit vanuit een vast adres in Duitsland. Met betrekking tot die zakelijke activiteiten zijn enige bescheiden aan het hof overgelegd. Ook al zou het opgegeven bedrijfsadres juist zijn, daarmee is niet gegeven dat de verdachte over een bekende of vaste woon- of verblijfplaats in een EU land beschikt. Op dat punt heeft de verdachte nog steeds geen duidelijkheid willen of kunnen brengen, zodat het hof nog steeds vluchtgevaar aanwezig acht.
Het hof is van oordeel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv zich thans niet voordoet. Weliswaar is door de raadsman gewezen op jurisprudentie van feitenrechters, maar daaruit valt niet af te leiden dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis in het kader van dit bevel heeft doorgebracht evident buiten de bandbreedte valt van straffen die door de rechter in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Met betrekking tot het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat het vluchtgevaar onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van schorsingsvoorwaarden.

13.702855-17

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 13 december 2017 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. R. Veldhuisen en F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. S.A.M. Borg en S. Grote Ganseij als griffiers.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 13 december 2017,
de advocaat-generaal