In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1], was aangeklaagd voor het medeplegen van het voorhanden hebben en vervoeren van twee kilo cocaïne. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 1 maart 2016 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte werd gezien bij een appartementencomplex. Observaties door de politie toonden aan dat de verdachte en de medeverdachte het complex binnen gingen zonder zichtbare tassen, maar later met een plastic tas, waarin cocaïne was aangetroffen, weer naar buiten kwamen. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van de drugs en stelde dat de medeverdachte de tas bij zich had. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte tegenstrijdig en ongeloofwaardig waren. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk samen met de medeverdachte cocaïne aanwezig had en vervoerd. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, gelijk aan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. De op te leggen straf was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon van de verdachte.