ECLI:NL:GHAMS:2017:4793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
230003779-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een koperkleurig beeld op een begraafplaats met verwerping van het verweer van res nullius

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een koperkleurig beeld op een begraafplaats in Diemen, gepleegd op 18 juli 2016. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een taakstraf had opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het beeld had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte had aangevoerd dat hij dacht dat het beeld res nullius was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon aannemen dat het beeld aan niemand toebehoorde, gezien de locatie op een begraafplaats en de omstandigheden waaronder het beeld was aangetroffen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 300 en 6 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden van de overledenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003779-16
datum uitspraak: 15 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-149360-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2016 te Diemen, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koperkleurig beeld, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 18 juli 2016 te Diemen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een koperkleurig beeld, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bespreking gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie vrijspraak bepleit van de
ten laste gelegde diefstal. De raadsvrouw heeft daartoe de hierna volgende verweren gevoerd.
De verdachte is er vanuit gegaan en mocht er redelijkerwijs ook vanuit gaan dat het beeld aan niemand toebehoorde en daar was achtergelaten. Het beeld stond niet op een graf en was oud, vies en roestig.
De verklaring van de getuige [getuige] is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt.
Ad. A
Het hof begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat de verdachte geen opzet heeft gehad op
de wederrechtelijke toe-eigening, omdat hij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat sprake was van
een res nullius.
Het hof overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat het beeld op een graf stond. Het hof zal daarom uitgaan van de verklaring van de verdachte dat het beeld is aangetroffen tussen twee graven. Echter, naar het oordeel van het hof volgt reeds uit de plek waar het beeld is aangetroffen, te weten op of in de directe nabijheid van een graf op een begraafplaats, dat de verdachte er niet zonder meer vanuit mocht gaan
dat dit beeld was prijsgegeven en dus aan niemand toebehoorde. De vraag of het beeld op dan wel nabij een graf is aangetroffen is dan ook niet relevant voor de vraag of de verdachte mocht oordelen dat sprake was van een res nullius. Immers, de begraafplaats is een voldoende afgesloten terrein met een zeer uitgesproken bestemming waarvan niet waarschijnlijk is dat mensen daar komen om spullen weg te gooien. Dat het beeld mogelijk bemodderd was doet naar het oordeel van het hof aan het vorenstaande niet af. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich bewust was van het bijzondere karakter van een begraafplaats, dat hij heeft rondgelopen op de begraafplaats en dat hij heeft gezien dat er ook op andere graven voorwerpen, kennelijk ter herinnering aan de overledenen, stonden. Ook daarvan heeft de verdachte kunnen vaststellen dat die voorwerpen en/of ornamenten niet altijd aan een graf zijn bevestigd, zodat het enkele feit dat dit beeld niet aan een graf was verbonden evenmin reden was te veronderstellen dat het beeld aan niemand meer toebehoorde. Ook als moet worden aangenomen dat het beeld vies en roestig was, doet dat aan een en ander niet af, nu dit er kennelijk niet aan in de weg stond dat (ook) de verdachte het zo mooi vond dat hij het meenam. Voor zover de verdachte heeft gesteld dat hij dacht dat hij voorwerpen mee kon nemen omdat op begraafplaatsen in Iran andere regels gelden, is die stelling op geen enkele manier onderbouwd en ook niet op andere wijze aannemelijk geworden. Het hof concludeert op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden dat de verdachte wist dat het beeld aan iemand toebehoorde en derhalve niet was prijsgegeven.
Ad. B.
Nu het, zoals uit het voorgaande volgt, naar het oordeel van het hof voor een bewezenverklaring van
de ten laste gelegde diefstal niet relevant is of de verdachte het beeld op dan wel nabij een graf heeft aangetroffen, zal het hof de verklaring van de getuige [getuige] niet voor het bewijs bezigen.
Het verweer van de raadsvrouw dienaangaande behoeft om die reden geen bespreking.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis,
met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 uren, subsidiair
30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,--, subsidiair 6 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, en voorts tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een grafornament. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor de overledenen en hun nabestaanden. Het creëert een maatschappelijk gevoel van groot onbehagen als zelfs een begraafplaats niet gevrijwaard is van criminele activiteiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van dit gerechtshof van 15 november 2017.
Mr. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]